vrijdag 29 april 2011

Proteststukje

Ik zag 'Somewhere' van Sofia Coppola en deed op drie kwart van de film mijn ogen dicht. Dat ik hier mijn goeie vrije avond aan op moest offeren was gruwelijk. Er gebeurde niks op het doek. Het was ook geen confrontatie met mijn eigen holle leven. Want er was geen identificatie mogelijk met de hoofdpersonages.
Meer dan mijn ogen sluiten kon niet, ik zat ingeklemd. Als je mensen tè dicht op elkaar zet, in een tè klein bioscoopzaaltje, beginnen ze te stinken. De geur van natte was die te lang in de machine heeft gezeten.
Het totale nihilisme was slaapverwekkend, maar vooral saai. Dat was Sofia Coppola's Bedoeling vast ook. Maar dat ze ons dus expres naar Niks laat kijken, vind ik stomvervelend. We houden ons lekker niet aan De Filmwetten. Zie mij de kont tegen de krib gooien. Het begint met minutenlange beelden van de beroemdheid die rondjes rijdt in zijn peperdure auto. En we we weten meteen: aha, driving around in circles. Emptiness. En hiermee hebben we de hele film gezien. Er zal niets meer veranderen. Net het echte leven, toetert Sofia Coppola in mijn oor.
We zien de beroemdheid te lang kijken naar paaldanseressen in zijn hotelkamer, we luisteren heel lang naar de schelle muziek erbij, en het doet de ster in bed doet allemaal niets. Er komt nog wel een dochter op de proppen. Maar ook daar gebeurt niets mee. Behalve dat ze bestaat. Eén opzichtig huilbuitje om te laten zien dat het kind toch best lijdt aan ouders die niet thuis geven. Waarom moet ik hier naar kijken? Ik heb geen zin om betekenis te geven aan die lege, halve en opzichtig geconstrueerde beelden. En er is zoveel te doen in de echte wereld.
Sofia Coppola heeft een biografische film gemaakt als dochter van de beroemde filmmaker. Zo zie je maar weer dat je moet uitkijken voor het uitmelken van je eigen milieu. Want het kan de toeschouwer vreselijk tegen gaan staan. We zagen steeds vooral de trucs of anti-trucs die horen bij het vertellen van een anti-verhaal. Ik was er al een beetje bang voor, maar ik ging vooral omdat ik toentertijd erg gecharmeerd was van 'Lost in translation.'
Toen we thuiskwamen zei de oppas: 'Het kan ook aan je stemming liggen, hoe je een film bekijkt.'
Dat kan inderdaad. Maar ik betwijfel het.
En dat ik hier een proteststukje schrijf is gewoon omdat ik ook eens een proteststukje wil uitproberen. Niet omdat de film toch onverwacht diepe snaren in mij geraakt heeft. Of anti-snaren.

donderdag 28 april 2011

Achtergrond


Ik ben de zussen weer tegengekomen in mijn computer. Wat willen ze? Eén ervan is mijn overgrootmoeder. Toen ik haar er uit probeerde te pikken, met mijn speciale familiezintuig, zat ik er naast. Toen ik het nog eens probeerde, had ik het weer niet goed.
Tussen mijn oudtantes in herkende ik haar niet.
Twee jaar geleden had ik de zussen nog even als achtergrond op mijn computer. Al gauw werd het me te gortig. Hun blikken. Hun ingesnoerde lijven. Hun boosheid.
Naar verluidt waren het vijf slimme zussen, ze onthielden alles, maar intelligentie was geen vereiste als boerin. Vermoedelijk heeft dat hen wat somber gemaakt. Ik mag deze zussen dan wel van mijn scherm gehaald hebben, ze blijven toch een deel van mijn achtergrond. En op sommige dagen ploppen ze ineens weer op. Alsof ze iets willen.

woensdag 27 april 2011

Een soort reünie

Ik zag een aflevering van 'Help mijn man is klusser' waar een oud-studiegenote van de schrijfopleiding in figureerde. Zij had de brief naar het programma geschreven. Vast een goede brief. Haar man is dus klusser. Ik heb vannacht over de oud-studiegenote gedroomd. Sinds 1996 heb ik haar niet meer gezien, tot gisteravond. Het beeld haperde steeds omdat de computer moeite had het programma te laden. Soms keek ik minutenlang naar het stilstaande beeld van mijn oud-studiegenote. Ze leefde in een dorpje. Ver weg in het noorden. Ze vertoefde al jaren met haar uitdijende gezin in de keuken van haar huis. Ik zag ook haar twee kinderen, haar man en haar buren. Leuke mensen, schatte ik in. Ze was hoogzwanger van nummer drie. Het was een fantastisch huis dat - buiten de keuken om - inderdaad nog wat opgeknapt diende te worden. En aan het eind van de aflevering was dat dus ook gebeurd. Met haar derde zoon in haar handen stond ze in de deuropening. Alsof ze van de bevalling niets geleden had. Alsof ze dat er even bij had gedaan. Het was een onbekende vrouw. Maar ik herkende haar stem, haar manier van lachen, haar oogopslag, haar smaak. Vier jaar lang zaten wij, we waren met z'n negenen, dag in dag uit in een klein klaslokaal onze teksten uit te wisselen. Van haar herinner ik me nog altijd het verhaal van de ontmaagding. Daarna zagen we elkaar nooit meer.
Nu mis ik hen. Ik wilde dat ik van al mijn oud-studiegenoten zulk soort filmpjes, bij uitzending gemist, kon opsporen. Ik wil weten hoe ze wonen, hoe ze zich bewegen, wat hen beweegt, wie hun partner is, hun eventuele kinderen en ook een paar tranen wil ik zien. Voyeur als ik ben.

dinsdag 26 april 2011

Duiding van het lukrake

Ik lees ergens dat je lesgeeft op de manier waarop je zelf iets leert. Misschien zou ik het zo noemen: ik geef les op de manier waarop ik zelf werk. En die manier is niet doorzichtig. Noem mijn manier van werken maar gerust de Chaotische Grilligheid. Ook als docent/mens is dat mijn handelsmerk. Chaotisch en grillig. Leerlingen hebben houvast nodig, een structuur. Ze willen uitleg. Mijn methode is soms lastig te expliciteren. Je moet 'm ondergaan.
Het valt je in, je schrijft het op, je krast het door, je leest hier en daar, je begint met een 'gedegen' onderzoek naar het één en de volgende dag naar het ander. Dat is allemaal 'ergens' voor nodig. Zo ligt er momenteel naast mij op tafel de rede van Ger Groot over echte fictie en het fictieve ik, een krantenartikel van november 2010 met als kop Opvoeding tot onverschilligheid, 1000 talen van de wereld over levende , bedreigde en uitgestorven talen, Coert H. Linder Tasten naar schaamte en To kill a mockingbird van Harper Lee. Al die boeken opengeslagen, niets nog van A tot Z gelezen. Op mijn scherm een pagina van het ROC, de sector uiterlijke verzorging, omdat mijn hoofdpersonage de wens heeft kapster te worden. In een schriftje schrijf ik van alles op. Over aswolken in IJsland en over het Karaims dat in Litouwen door nog maar 200 mensen gesproken wordt.
Dat is geen leren. Dat is verzamelen. Ik verzamel. Ik ben een schrijver-verzamelaar. Voor een roman heb ik blijkbaar meer verzameltijd nodig dan voor korte verhalen. Dat vind ik niet gek. Al zit er ook een grens aan de verzameldrift. Die komt voor mij nu in zicht. Dat moet je ook maar net snappen.
Vooralsnog bied ik mijn leerlingen dus verzamelmethodes. Ik probeer ze hun materiaal bijeen te laten sprokkelen. Zoals ik dat zelf ook doe.
Het kan lukraak lijken. En dat klopt ook. Maar alles is ooit lukraak begonnen. Iedereen leeft op z'n eigen, lukrake manier en dat wil ik uiteindelijk precies boven tafel krijgen. Het liefst in mooie, coherente verhalen.

maandag 25 april 2011

Het laatste avondmaal

In het halletje begint de schoonmaker al op te noemen wat hij de avond ervoor gegeten heeft. Een heel blik olijven gevuld met ansjovis en feta kaas. Een liter yoghurt.
Ik sta te luisteren, kromgebogen, met twee handen de box vasthoudend, een doorgelekte en huilende baby in die box en door de kamer rent een levenslustige kleuter. Ze roept: 'Mama heeft overgegeven, mama heeft overgegeven!' Het is een gewone donderdag maar de basisschooldocenten hebben alweer een studiedag, de baby is er te slecht aan toe om naar het kinderdagverblijf te gaan, en de redding zal pas heel laat in de avond thuiskomen.
De dweil ligt nog op de vloer. Tussen de smerige handdoeken. De zure geur hangt overal. Mijn hoofd bonkt en klopt. Maar ook als de moeder zich voelt alsof ze zojuist is gemarteld, blijft de moeder een moeder. De zieke baby moet steeds opnieuw van top tot teen verkleed. De kleuter wil dat de dop van de stift gehaald wordt. Nog erger: de kleuter wil eten.
Het is trouwens geen gewone donderdag, het is witte donderdag. De dag waarop het laatste avondmaal van Jezus wordt herdacht. Aan het avondmaal van de schoonmaker ontkom ik in elk geval niet.
'Jij bang voor eten?' vraagt hij na een tijdje voorzichtig. 'Bang om te eten?'
'Nee, niet bang,' zeg ik. 'Ik ben gewoon ziek nu. Buikgriep. En de baby ook.'
'Jij eet nooit?'
'Jawel, maar nu niet. Ik wil het ook niet over eten hebben.'
'Ik heb jou nog nooit zien eten,' zegt hij dan. Met twee half dichtgeknepen ogen kijkt hij mij aan.

woensdag 20 april 2011

Kijk!

Een filmpje waarop ik een verhaaltje uit dit blog voorlees! Het schijnt leuk te zijn. Man heeft het al gezien. Ik niet. Ik kijk filmpjes waarin ikzelf voorkom liever niet terug. Omdat dan zo goed te zien is dat ik God nooit zal evenaren. (Gepikt van Grunbergs column in de VK van vandaag, die ik niet las, maar waarover iemand mij vertelde.)
Het is vreemd dat ik hier wèl een link plaats. Het komt omdat het filmpje niet voor mij bedoeld is, maar voor anderen. En ik vind het idee goed. Het is een sympathiek project van Torpedo Magazine.
En nu komt er een mailtje binnen: 'Maak je wel een beetje reclame voor jezelf, Elke?'

dinsdag 19 april 2011

Monsterverschijningen

Ik ben moeilijk in de omgang met neurologen, en zij vinden mij onhandelbaar. Wat eenmaal in een dossier staat, verdwijnt nooit meer en alles wat je zegt, wordt tegen je gebruikt. Ze nemen alles letterlijk. Zo wordt het verhaal van mijn monsterverschijningen al jarenlang van neuroloog op neuroloog doorgegeven. Resultaat van een uit de hand gelopen consult met een ijverige AIO. Het zijn nogal wat neurologen geweest die zich na die ene AIO over het monstervraagstuk hebben gebogen. Er is een groot verloop van specialisten in het AMC. Het lijkt er wel een kinderdagverblijf. Hoe vaak ik al niet met een nieuwkomer in een gesprek over de monsterverschijningen verwikkeld ben geraakt. Hij met pen en papier in de aanslag en dan die gortdroge blik over de brillenglazen heen. Ik heb er nog nooit eentje zien lachen.
'Hoe is het momenteel met uw monsters, mevrouw Geurts. Hoe vaak ziet u ze gemiddeld? Wanneer heeft u voor het laatst een monster waargenomen? En waar was u toen?'
'Ik zie geen monsters.'
'Hier staat dat u monsters gezien heeft. Er staat; cliënt had het gevoel dat de monsters haar wilden bespringen.' Hij leest hardop voor uit mijn dossier.
'Stop maar, dat is allemaal niet waar.'
'Het staat hier.'
'Ja, dat heeft die jongeman toen zo opgeschreven. We begrepen elkaar niet. Ik heb geen last van monsters.'
'U ziet dus geen monsters.'
'Nee, ik zie geen monsters. Ik heb ook nooit monsters gezien.'
De neuroloog schrijft het allemaal keurig op in mijn dossier: 'Cliënt beweert geen monsters te zien.'

Tegenwoordig heb ik af en toe een belafspraak met zo'n type. Zolang we elkaar maar niet in de ogen hoeven zien, vlot de samenwerking het beste. Een vrouw met een vriendelijke doch zakelijke stem is nu mijn behandelend arts. Al een paar keer achter elkaar dezelfde stem. Dus het monstervraagstuk zijn we godzijdank voorbij. Net belde ze me weer.
'U weet dat u een belafspraak heeft nu?'
'Ja dat staat mij nog glashelder voor ogen, maar ik had vanmorgen afgebeld.'
'U staat anders wel op mijn lijstje.'
'Ik heb de belafspraak van nu, vanochtend afgezegd.'
'Mag ik u vragen waarom?'
'Ik heb geen tijd om te bellen.'
'Mevrouw Geurts, heeft u nog iets op te merken of te zeggen, nu ik u toch aan de lijn heb?'

maandag 18 april 2011

Vlak voor het slapengaan

Na een drukke zondag met veel zon, veel kinderen en veel spelen in zandbergen ligt Jeetje (5) eindelijk in bed.
'Welterusten,' zeg ik en wil het licht al uitdoen.
'Wacht even.' Jeetje schiet rechtovereind.
Ik wacht even.
'Hoe komt een kind aan nieuwe ouders?' vraagt ze.
'Hè?'
'Nou, als allebei je ouders plotseling doodgaan, waar vind je dan nieuwe? Wáár? Ik zou het niet weten.'
'Hoe kom je daarbij?'
'Er bestaan dus adoptieouders. Maar waar moet je die dan zoeken? Dat kunnen de vader en moeder niet meer voor het kind doen. En tegen wie moet het kind dan zeggen dat zijn ouders dood zijn?'
'Als allebei de ouders doodgaan, wat meestal niet gebeurt, blijven er altijd nog volwassenen over die het kind zullen helpen,' zeg ik. 'De oma's en de opa's en de vrienden van die ouders overlijden niet allemaal tegelijk.'
'O, nee.' Jeetje gaat weer liggen.
'Ga je nu slapen?'
'Ja,' zegt ze.
'Welterusten.' Ik doe het licht uit.
'Welterusten,' zegt Jeetje.

vrijdag 15 april 2011

Glaasje water

'De kletsmajoor is er weer. Jij ook bijna?' sms ik naar man.
'Was file. Dus ben ff afgeslagen bij tuinwinkel. Denk drie kwartier. Trek je dat nog?'
'Ik moet plassen. Durf niet meer in zijn buurt te komen. Snapt? De arme ziel is ook nog bestolen door zijn broer.'
'O, o,' sms't man.

'Je hebt twee soorten mensen, Elkie,' zegt Fabio als ik de trap afkom. 'Mensen die hard moeten werken. En mensen die geld hebben. Maar die gaan de hele dag op de bank liggen vreten, vreten. Zoveel vreten. Soms worden ze tweehonderd kilo. Dat is toch dom. Waarom dóén ze dat nou?'
'Dat weet ik ook niet.'
'Jij bent niet dik.'
'Ik zit niet de hele dag te vreten hoor, hierboven.'
'Ik stofzuig, ik beweeg,' zegt Fabio. 'Jij doet niks. Hoe kan het dat jij zo slank bent?'
'Ik doe niet niks.'
'Ik was ook liever geen schoonmaker. Ik aai liever een vrouw dan een stuk hout of ijzer. Snapt?'
Ik geef hem een groot glas water.

'Elkie?' zegt hij voordat hij het glas aan zijn lippen zet. 'Sommige mensen geven mij water als ik praat. Terwijl ik middenin een zin zit, zeggen ze: Fabio, glaasje water?'
'O ja?'
'Ja, en daarna weet ik niet meer wat ik aan het zeggen was.' Hij houdt het glas nog altijd in zijn hand en buigt naar voren. 'Ze geven mij water omdat ze willen dat ik stop met praten,' fluistert hij. 'Snapt?'
'Echt waar. Wat een onaardige mensen.'
Hij knikt, drinkt zijn glas leeg. Ik verdwijn het toilet in.
'En ik hou zo van praten,' zegt hij nog.

donderdag 14 april 2011

Aanstellerij

De Zeedijk, de zon staat laag, de geur van wiet en spareribs, een geluidsmix van muziek en gekwebbel, hier en daar een uitschieter, een lach, een schreeuwtje, achter etalageruiten chocoladelullen, plastic lullen, kleurige tafelkleden, meiden met pizzaslices in hun hand komen me tegemoet, er wordt links en rechts van mij gezoend, toeristen bestuderen menukaarten, Italiaanse jongeren hangen giechelend voor de Condomerie, en onder het jack van een blond pukkelkoppie, hij loopt daar allenig, met zijn handen in zijn zakken, ongelukkig kijkend, vermoed ik ineens een mitrailleur. En de rode salami's op de pizzastukjes veranderen in schietgaten. En de toeristen in bloedbaden.
En daarna op de trappen rondom het Nationaal Monument picknicken honderden toeristen rondom de bossen bloemen, de terrassen die daar weer omheen liggen zitten bomvol, glazen witte wijn weerkaatsen het zonlicht, ik krijg er haast epilepsie van, het is een continue in- en uitloop bij de Bijenkorf en ik meen dus rook te zien. Maar er is nergens vuur.

woensdag 13 april 2011

Zinnen

Als je je eigen gevangenis beschrijft, begin je je daarvan te bevrijden. Dat is een zin die ik niet zo lang geleden ergens las, en noteerde.
Het is een zin uit, je zou het 'mijn zinnenarchief' kunnen noemen. Vanavond begint er weer een nieuwe schrijfcursus en dan ga ik de cursisten vertellen over het zinnenarchief dat ze de komende weken bij moeten gaan houden. Zodat ze uit dat archief kunnen putten als ze even niets weten.
In het zinnenarchief staan losse zinnen die je onlangs gehoord hebt, of gelezen, en die je op de een of andere manier interesseerden. Of die iets met je deden. Eigenlijk is mijn bovenstaande zin niet al te best. Hij is te diepzinnig. Te filosofisch. Doorsnee zinnen werken het beste, als je die isoleert.
"Harry, where are my glasses, I can't get out of the shower.' Ik hoorde deze zin ooit op een camping in Frankrijk bij het sanitair. Volgens mij stond ik ook te douchen. Het moet inmiddels al wel vijftien jaar geleden zijn. Dus die zin is niet helemaal wat ik bedoel. 1. Het is een Engelse zin. We schrijven in het Nederlands. 2 Het gaat om recent gehoorde zinnen in trams, op stations, in winkels, café's etcetera. Gelezen in kranten, tijdschriften, boeken. Het gaat erom te ervaren dat schrijven observeren is. Waarnemen. Oren openzetten. En ogen. En alles. Dat het een tweede natuur wordt, als het je eerste natuur niet is.
En schrijven is ook niet helemaal precies doen wat de bedoeling is, maar daar begin ik nog niet over, dat is te verwarrend voor een eerste les.

dinsdag 12 april 2011

Als je niet bereikbaar bent

Je telefoon ligt thuis op de oplader. Je hebt de baby naar de crèche gebracht, - hoewel kun je dat eigenlijk nog een baby noemen, die al maïskolven afkluift en washandjes uitzuigt en die een half uur blijft krijsen als je haar de afgekloven kolven en de uitgezogen washandjes weer afneemt, die over een maand één jaar wordt, die al enkele seconden kan staan en gisteren per ongeluk haar eerste losse stapjes zette, die zonet nog zwaaide en 'da, da!' zei, toen ze jou en haar zusje zag vertrekken.
Je brengt het zusje naar school. Je denkt even niet aan de baby, of hoe je het dan ook moet noemen. Alles is zonnig, je hebt zelfs een jurkje aan, je gaat op in het wild gewemel en de uitgeprikte werelddelen van het zusje. Je bent op z'n hoogst tien minuten niet bereikbaar.
Dan kom je thuis, je opent de deur, je pakt de telefoon van de oplader.
Even verwacht je tien gemiste oproepen. De crèche op je voicemail: 'Helaas moeten we je melden dat uw baby plotseling gestorven is. U ging weg en even later viel ze, ze was meteen dood. Het is niet onze schuld. Wilt u ons terugbellen. Wilt u ons terugbellen?'

maandag 11 april 2011

Bezoek

'Hier zou ik echt nóóit willen zitten,' zei mijn oom toen hij in ons achtertuintje van 3 bij 6 meter zat. 'Voor geen geld!'
'Nee, nee,' zei ik.
'Nee,' zei hij. En hij keek naar links en naar rechts en naar voor en naar achteren. Overal om hem heen waren huizen, met ramen als ogen. Overal steen en glas. Alleen recht boven hem was de blauwe lucht.
Hij fluisterde: 'Iedereen kan ons zien zitten.'
'Dat kan,' zei ik, 'maar niemand kijkt.'
'Als er bij ons iemand over de dijk loopt, kijken wij al,' zei hij.
Mijn oom en tante wonen in een heel groot vrijstaand huis met een tuin die in de lente op één grote bloemenzee lijkt. Ze hebben uitzicht op de uiterwaarden en een rivier. Ik weet nog dat er - toen ik jong was - een keer een lijk uit Duitsland in hun tuin was aangespoeld. Ik herinner me de opwinding, en de foto's van een knalrode, opgezwollen man.
De naastgelegen ex-brandweerkazerne hoort er ook bij. Daar zijn al heel veel familiefeesten gegeven. Bij slecht weer zitten we in de kazerne. Bij mooi weer buiten onder de overkapping, waar vroeger de brandweerauto's geparkeerd stonden.
'Ik ga de tuin even bekijken,' zei mijn tante.
'Pas op dat je niet verdwaald!' zei mijn oom.

vrijdag 8 april 2011

Ons geluk

'Ik ben gelukkig,' zegt Jeetje op de heenweg. 'Ik ben gelukkig want ik ga met jou naar jouw vriendin. En de zon schijnt.'
'Nou dat is mooi,' zeg ik. Ik probeer de fiets met twee gelukkige kinderen in de bak de brug op te krijgen. 'Ik ben ook gelukkig.'
'Ik was nóg gelukkiger toen Deetje werd geboren,' zegt Jeetje. 'Toen ik haar voor het eerst zag. Jullie lagen op kamer K3. Weet je nog?'
'Ja. Je hebt verschillende sóórten geluk,' zeg ik. 'Dat is niet te vergelijken.'
In vliegende vaart rijden we de brug af. De stad in. Almaar meer geluk tegemoet.

Op de terugweg zijn we ook nog behoorlijk gelukkig. Maar eenmaal thuis begint het al wat af te nemen, tijdens het avondeten is er bijna niets meer van over en tijdens het badderen en tandenpoetsen komt er definitief een eind aan ons geluk.
De avond eindigt met de zwaarste straf: 'Ik heb je nu al zo vaak gewaarschuwd, Jeetje. Ik lees géén verhaal voor. En als je nú niet ophoudt, krijg je morgen ook geen verhaal.'
'Ik kom jou later nooit, maar dan ook nooit meer opzoeken,' zegt Jeetje. 'Dat doe ik écht niet meer.'
'Dan kom ik gewoon naar jou toe.'
'En dan doe ik de deur niet open.'

donderdag 7 april 2011

De non-fictie

In de Groene van deze week staat een stuk van mij over de Graf Zeppelin of De Lijdensweg van Emile van René de Obaldia. Ik sla het tijdschrift net open en ben verbaasd het er terug te zien, en zo snel nadat ik het schreef, ik ben misschien vooral verbaasd omdat ik nu weet hoe het gaat. Een 'recensie' schrijven en die in een blad zien staan. Het is niet zo mystiek, en het ligt ook niet zo ver bij me vandaan als ik eerder dacht. Maar dat is hoogstwaarschijnlijk met alles zo. Als je het eenmaal een keer doet.

woensdag 6 april 2011

Hoe lang wil ze dat nog?

Nog even doorgaand op het thema (uitgeblazen) eitjes. Het is vanaf vandaag mogelijk in diverse ziekenhuizen om je eitjes in te laten vriezen als je jong bent en ze pas als je tegen de vijfenveertig loopt, en van het leven hebt genoten, uit te laten komen. Omdat de vruchtbaarheid van de vrouw na de vijfendertig in rap tempo afneemt.
'Dat vind ik toch niet leuk,' roep ik naar man, 'dat de kwaliteit van mijn eitjes nu zo hard achteruit holt.'
'Waarom niet. Jij wil toch geen kinderen meer.'
'Nee,' roep ik, 'maar mijn eitjes moeten goed blijven.'

Samen in bad stelt Jeetje zich voor dat ik nog steeds haar fulltime drinkvoorziening ben. Dus in de klas, bij het pauzehapje, zou ik op de tafel liggen tussen andere melkbekers en pakjes sap. Eigenlijk ziet ze het nog best wel zitten.
'Dan ben jij er steeds, mama,' zegt ze.
'Hm,' zeg ik.
'Maar het liefst zou ik hebben dat je gewoon de hele dag bij mij in de klas bent en kijkt naar wat ik allemaal doe,' zegt ze. 'Niet als melkbeker.'

dinsdag 5 april 2011

Het uitgeblazen eitje

'Ik moet een uitgeblazen ei meenemen,' zegt Jeetje. Dat was waar ook. We moesten eieren uitblazen. Twee uitgeblazen eitjes voor het geval er één in het knutselproces zou sneuvelen. Maar het is bijna half negen. Jeetje moet om kwart voor negen in de klas zijn. Er is nog geen ei uitgeblazen en Deetje moet nog naar de crèche gebracht worden.
'Hoe blaas je een ei uit?' vraag ik de leidster van het kinderdagverblijf.
'Ik zou het niet weten,' zegt zij. 'De babygroep werkt nog niet met eieren.'
'Weet jij misschien hoe je een ei uitblaast?' vraag ik een binnenkomende moeder.
'Ik heb het wel ooit gedaan, maar...'
'Denk je dat ik zo nog even een ei uitblaas? Binnen één minuut?'
'Het was nogal een secuur werkje,' zegt de moeder langzaam. 'Dat herinner ik me wel.'
'We halen het niet,' zeg ik tegen Jeetje.
'Maar dan heeft mijn schaap geen hoofdje.'
'We kunnen nu geen ei meer uitblazen.'
'We kunnen het toch probéren, mama.'
'We zijn al bijna te laat,' zeg ik.
Jeetje laat haar kin op haar borst zakken.
'Stop! Niet gaan huilen! Denk aan je ontstoken ogen. Als je huilt, komen ze weer dicht te zitten!'
Jeetje stopt met huilen, klimt achterop mijn fiets.
'Ik heb wèl aan het inschrijfbriefje van de avondvierdaagse gedacht,' zeg ik. 'En aan de vijf euro!'
'Maar ik heb geen uitgeblazen eitje.'
'Nee, geen uitgeblazen eitje,' zeg ik. 'Jouw schaap heeft geen hoofdje.'

maandag 4 april 2011

Kunstje

We liepen door het net geopende Stedelijk Museum. We waren in een kamer waar enkel twee grijze, loden pijpen op de vloer lagen. Ze zagen eruit als twee opgerolde reuzenvuilniszakken.
Jeetje sprong eroverheen en weer terug, en ik zei: 'Niet aanraken, hè. Het is kunst.'
'Maar waarom?' vroeg zij.
'Om ons te ergeren,' zei ik. 'Om ons de betrekkelijkheid ervan in te laten zien. Om ons te shockeren. Om ons eraan te herinneren dat we nog vuilniszakken moeten kopen.'
Ze luisterde niet. We waren al in de volgende ruimte waar een piepklein teeveetje stond met het repeterend beeld erop van een tienjarig meisje in een wit jurkje en een wit onderbroekje dat steeds dezelfde handstand tegen een witte muur deed. Telkens als als haar borstjes ontbloot dreigden te worden, gingen die benen weer naar beneden. Jeetje keek gebiologeerd naar het aanloopje, de manier waarop het meisje haar handen op de grond zette en haar benen de lucht in zwiepte.
'Ik mag het hier zeker niet proberen, hè?' zei ze.
'Ze hebben hier pas geschilderd,' zei ik.
We keken naar de vier hoge, witte muren die ons omringden. Er was verder niemand. Ik had mijn hele jeugd in de handstand doorgebracht.

vrijdag 1 april 2011

Het roze fietsje en de gevlekte moeder

Ik stond met de kinderwagen bij het zebrapad te wachten, het was een druk kruispunt, spitsuur en bijna weekend, toen er plotseling een meisje op een roze fietsje dwars door het verkeer slingerde. Van links naar rechts ging ze. Piepende remmen. Mensen sloegen hun handen voor hun mond. Ik gok dat ze vier jaar was. Bijna een engeltje.
Haar moeder keek toe en schreeuwde haar naam. Ze had een jongetje van een jaar of één voorop haar fiets en een meisje van drie achterop. Het ging allemaal net goed.
De inmiddels roodgevlekte moeder gaf de oversteker een uitbrander, bracht het meisje dat achterop zat nog snel aan het huilen en toen sprong het licht op groen. Ik liep de straat over. Wéér probeerde zij haar drie kuikens fietsend aan de overkant te krijgen. Weer zag ik dat slingerende roze fietsje in die verkeerschaos. Ik kreeg er tranen van in mijn ogen.
Op de volgende weg verloor het jongetje voorop, zijn regenlaarsje. De moeder stopte en keerde om. Het roze fietsje ging intussen dapper voorwaarts. De scooter die van de andere kant kwam, moest eerst voor het slingerende roze fietsje uitwijken en daarna voor haar moeder die met haar reet naar achteren gestoken, fiets in één hand, midden op de weg stond. Om het regenlaarsje op te rapen.
Ik wachtte tot ik die rode vlek met haar kroost ergens naar binnen zag gaan, en ik hoop dat ze daar voorlopig blijft.