vrijdag 27 februari 2015

Weer thuis

De dames van de notenwinkel in mijn oude buurt. Ik was hier inmiddels vijf jaar weg en herkende ze meteen bij binnenkomst. (Ik herinnerde me zelf nog het klemmen van de deur. Je moest er een bepaald duwtje tegenaan geven.) Hun haar was veel lichter. Ze waren van aubergine naar blond gegaan.
De dames gaven - zoals gewoonlijk - totaal geen sjoege. Dat was niet gek. Ze waren heel aardig, maar in de twaalf jaar dat ik bij hen kwam, hadden ze nooit blijk gegeven van enige herkenning. (Ik ben van naturen een afstandelijk type, maar aan die twee kan ik niet tippen.)
Het gekke was dat ik in die allereerste flits al zag dat ze dood waren. Er was iets in hen gestorven. De problemen die het leven met zich meebracht waren hen te veel geworden. Nu stonden er twee doden achter de toonbank.
Ik bestelde twee ons pecannoten. Omdat ik dat vroeger ook altijd kocht.
'Hebben jullie geen brood meer?' vroeg ik.
'O nee, al járen niet meer,' zei de ene.
'Nee,' zei de ander. 'Anders nog iets?'
'Nee,' zei ik.

maandag 23 februari 2015

Kindertijd

Om drie uur vanmiddag besteld en nog niet eens drie kwartier later viel Kindertijd van Nathalie Sarraute bij mij op de mat. Over de kindertijd van de schrijfster, opgetekend op drieëntachtigjarige leeftijd.
Ik zit naast het bad op een houten trapje. Het vierjarige meisje zit erin en speelt wat met een plastic paard.
'Kom jij dan bij mij in de badkamer zitten, mama?' had ze gevraagd.
Eerst ging ik voor de badkamer op de grond zitten.
'Nee, er in,' zei ze. 'Met mij samen.'
'Ja, dat is goed.' Ik pakte Kindertijd op.
'Dan kan ik jou vertellen wat ik vandaag allemaal precies gedaan heb!'
'Ja, leuk.' Ik liet het boek nog even op mijn schoot liggen. 'Nou, wat heb je vandaag allemaal gedaan?'
Ze begon te vertellen dat ze een circus hadden gemaakt. Ze had de handstand en de radslag geoefend maar dat kon ze nog niet alleen. Ze had een boterham met appelstroop gegeten, eentje met plakjes worst en een cracker met smeerkaas. Ze had het meest van de tijd met T. gespeeld maar ook met N. en K. Ze had dit armbandje gemaakt dat nu om haar pols zat, dat zou ze er pas afhalen als ze negen was.

Het meisje zou later opschrijven dat ze, hoewel nog geen vijf jaar oud, zich ervan bewust was dat ze dóór moest praten omdat ze wist dat moeder, zodra ze stilviel, in het boek zou verdwijnen. Of  erger nog: gewoon de badkamer uitliep.
De spiegels waren beslagen. De ruimte was mistig. Maar ze kon haar nog zo uittekenen. Het boek op schoot dat steeds heen en weer wiebelde omdat ze haar benen nooit stilhield. Moeder had weer zo'n rare knot bovenop haar hoofd, zoals elke avond. Ze glimlachte wel lief naar haar.

zaterdag 21 februari 2015

Vragen

Deetje verkeert in de veronderstelling dat ze een onderbroek aan had toen ze geboren werd. (En dat haar vader een bloesje droeg toen hij ter wereld kwam.)
'Nee, je had geen onderbroek aan,' zeg ik.
'O.'
'Hoe moest die onderbroek nou in mijn buik terechtkomen?' zeg ik. 'Had ik die soms eerst in moeten slikken.'
'Had jij mij eerst ingeslikt dan?'

'Als je winkelmeneer of mevrouw wil worden,' zegt Deetje, 'hoe kom je dan aan alle spullen voor in je winkel? Hoe?'
'Die moet je kopen bij de groothandel.'
'Wat is dat?'
'Ook een soort winkel.'
'O,' zegt ze. 'Maar waar komen die spullen dan vandaan?'

woensdag 18 februari 2015

Het geweldige aan het korte verhaal

Het geweldige aan het schrijven van een kort verhaal is dat het niet zo lang duurt als het schrijven van b.v. een korte roman.  
Vóórdat je je eigen schrijfsel totaal af hebt kunnen fakkelen is het verhaal al af. Voordat je je zelfgecreëerde wereld spuugzat bent geworden, zit je alweer in een heel andere wereld. Met nieuwe perspectieven.
Het geweldige aan het schrijven van een kort verhaal is dat het meer aan de verbeelding overlaat, je meer uit kunt proberen, je wendbaarder bent, en vooral dat je veel kunt suggereren.
Je begint ergens halverwege, stopt halverwege en dan zoekt de lezer het maar uit.  Of de lezer zoekt het niet uit.
Je zit niet ál te lang opgescheept met dezelfde figuren en hun (on)doorgrondelijke drijfveren. Dat is belangrijk, want je moet wel van ze blijven houden. Ook in een paar regels kun je een personage scheppen met een mogelijk verleden, heden en een toekomst.  Voor de goede verstaander dan.
Het lezen vereist misschien meer concentratie,  maar wat wil je als schrijver uiteindelijk anders dan een oplettende lezer?
Het geweldige aan het schrijven van een kort verhaal is dat je steeds opnieuw mag beginnen. Je hoeft die lange adem niet te hebben, je mag gewoon lekker kortademig zijn. Je hoeft je niet vast te houden aan één idee, maar mag je steeds in iets anders verdiepen.
Je gelooft in de woorden op je scherm.  Op dat moment. Voor de tijd dat het duurt. Precies lang genoeg om de betovering niet te verbreken.
Het gaat om kleine, onderlinge samenhang. Je hoeft geen grote verbanden te leggen die er in de werkelijkheid ook niet zijn.

Daarnaast is het genre geknipt voor deze tijd.
Het geweldige aan het lezen van een kort verhaal is namelijk óók dat het niet zo lang duurt. Maar dat het bij een goed kort verhaal toch voelt alsof je een hele roman gelezen hebt. De verhalen van Alice Munro lezen stuk voor stuk als romans. De wereld die zij in twintig pagina’s weet op te roepen is vaak net zo groot en complex als een vuistdikke roman. Met dit verschil dat er geen woord teveel in staat, de spanningsboog nooit verslapt. Het stilistisch beter is. Compacter. Krachtiger.
Het geweldige aan het lezen van een korte verhalenbundel is dat je ze niet allemaal achter elkaar hoeft te lezen, maar dat het wel màg.
Een van de laatste bundels die ik las was Hier wonen ook mensen van Rob van Essen.  Die verhalen kon ik niet wegleggen, letterlijk, op het laatst zat ik in het park het titelverhaal te lezen, het werd al donker, het begon te regenen, en ik bleef zitten.
De leeservaring veroorzaakte datgene waar al de personages volgens de achterflap naar op zoek waren. Geluk, verlossing, verlichting.
Het minder geweldige van het lezen -  en soms ook van het schrijven - van het korte verhaal is misschien dat je meer wil. Door wil gaan. Niet halverwege wil stoppen. Maar dat is met alles wat goed is.
Kortom: ik zie alleen maar voordelen. Het enige jammere: dat niet iedereen die ziet. 
Lezers bijvoorbeeld, boekhandelaren, uitgevers. Je raakt die dingen tot op heden aan de straatstenen niet kwijt.

Toen ik een tijd terug tegen mijn uitgever zei dat ik misschien een verhalenbundel wilde maken, antwoordde ze: ‘Dat gaan we nú niet doen, hè? Ik wil van jou eerst een lijvige roman.’
Ik begreep dat wel.
Al is een kort verhaal geen oefening voor het schrijven van een roman,  geen opmaat naar meer, maar een kunstvorm op zichzelf. Ook dát ziet nog niet iedereen zo.
Het is wachten op de dag dat schrijvers voorstellen doen voor lijvige romans en dat uitgevers zeggen: ‘Dat gaan we nu niet doen, hè? Ik wil van jou eerst een bundel met korte verhalen.’
Een soortgelijk proces moet met de lezers geschieden.
Dan zijn we er. Wat het korte verhaal in Nederland betreft.






dinsdag 17 februari 2015

Bewijs

Ook vandaag komt er hoog gegil van boven zodra Jeetje na school haar slaapkamer betreedt. De playmobilpoppetjes staan alweer heel ergens anders, echt waar. Vandaag is het zwangere poppetje aan de wandel geweest.
Kom nu kijken! roept ze.
Ik kom pas kijken als het ze is bevallen, roep ik, als de plastic buik weg is en het truitje los om haar lijf hangt.
Ook de schoonmaker zegt dat het hier spookt. De brievenbus kleppert zonder reden. Hij hoort voetstappen op de trap als er niemand thuis is.
Het is een nieuwbouwhuis, er zit geen ziel in, zeg ik, hier gebeurt zeker niks.
Hoe weet jij dat zo zeker?'
Spoken bestaan niet, zeg ik, alleen in je hoofd kan het spoken.
Heb jij daar bewijs voor?



maandag 16 februari 2015

Rustpunt

We liepen de gang van het hotel in waar de eerste J.M.A Biesheuvel-prijsuitreiking zou plaatsvinden. De muren en de vloeren waren bekleed met rood-wit-zwarte motieven die allemaal tegelijk op me afkwamen. Hier krijg ik epilepsie van, dacht ik. En meteen begonnen er mensen te vallen. Een oude man viel recht in onze armen. Kort na hem stortte er een jonge vrouw neer. Wie er op die plek  - de overgang van normale wereld, naar hotelgang  - nog meer gevallen is, weet ik niet. We waren inmiddels doorgelopen.
Maarten Biesheuvel en zijn vrouw zaten vooraan in de zaal, de mensen waren binnengestroomd, de temperatuur liep op. Het programma begon.
Voor mij een golvende zee van rechte ruggen en hoofden. In mijn tasje had ik twee opgevouwen a-viertjes. Ik werd aangekondigd. Door een speling van het lot, er was een schrijver geveld door griep, was ik degene die daar over enkele ogenblikken een ode aan het korte verhaal zou staan brengen. Mijn enige zorg: hoe daar ooit terecht te komen.


vrijdag 13 februari 2015

Alleen in het bos

De dames staan in de beslagen douchecabine en ik loop over de gang heen en weer met armen was, zoals dat hoort.
'Ik tover dadelijk dat jij in je blootje in het bos staat,' hoor ik Jeetje (9) zeggen. En dan op barse toon: 'Helemaal alleen! En het is donker in het bos. Wil je dat?'
Ik kan niet horen wat Deetje (4) zegt.
'Oké dan ga ik je NU wegtoveren. Echt, hè? Het water wordt steeds kouder, voel je dat al. Voel je het? Als het helemaal koud is, ben je niet meer hier.'
Ze praat net zolang door tot Deetje het uitschreeuwt van angst en ik de was meteen laat vallen. In een hoekje van de douche tref ik haar aan. Ineengekrompen. Haar armen over haar knieën. Hoofd op haar schoot. Het koude water valt op haar rug. Haar grote zus staat er rechtop naast, glimlachend.
'Geloof je nu wèl dat ik kan toveren?' vraagt ze.

woensdag 11 februari 2015

Vertrouwen

We waren op de terugweg, het was al donker, we luisterden naar de radio, de meisjes op de achterbank sliepen nog voor we de snelweg opgedraaid waren. Ze zakten scheef in hun kinderstoelen, hun kaken vielen open, armen wijd. De neergeschoten strijdsters. Straks zouden we ze hun huis binnendragen.
Ik dacht terug aan mezelf als kind met de eeuwige open ogen op de achterbank. Priemend, prikkend. Wakker blijven, was mijn motto. Nooit  je ogen dichtdoen waar ze bij zijn. Slapen is een zwakte. Daar moet je niet in het openbaar aan toegeven. 
Hierna moet ik in slaap gevallen zijn. De radio op de achtergrond, man achter het stuur, kinderen zachtjes ademend. De enige wereld waar ik zelf niet bij ben om het op te kunnen schrijven. 

dinsdag 10 februari 2015

E/v

Ik was bij het stadsdeelkantoor voor het verlengen van mijn paspoort. De man achter de balie vroeg: 'Moet e/v Hendriksen er nog bij staan?'
'Eh?'
'E/v Hendriksen kan ook weg,' zei hij. 'Uw paspoort is tien jaar geldig.' De man lachte.
'Nee, hij mag wel blijven,' zei ik.
Zo werd mijn identiteit en mijn huwelijk in één klap met tien jaar verlengd. Het kostte zesenzestig euro en zestig cent. Om het te vieren kocht ik twee kleine speltbroden en een zak mini-cakejes.
Ook schreef ik de Hendriksen in kwestie: 'Weer voor tien jaar met je getrouwd.'
Meteen kreeg ik een berichtje terug: 'Mijn hemel.'

vrijdag 6 februari 2015

Donker

In een interview met Michel Faber in NRC vandaag, las ik iets over instinctief schrijven.
Hij zei: 'In dit boek wilde ik kijken wat er zou gebeuren wanneer ik de duisternis zou betreden, zonder te weten waar ik zou uitkomen. Natuurlijk vormde ik het verhaal zelf terwijl ik schreef, maar ik wilde mezelf verbazen, gedesoriënteerd raken. De reis van Peter naar een totaal onbekend gebied was voor mij een goede manier om dat te doen.'

In Briefroman van Juli Zeh stond:  'Plotseling is er er een gebiedende stem uit het inwendige pikkedonker van je eigen persoon, die zegt: Maak er wat van. Je begint te schrijven, uiterst vrijblijvend nog; het hoeft niet gelezen te worden, het gaat niemand iets aan. (...) (Het belandt in een la)
En dan kan het zomaar gebeuren dat je niet meer kunt stoppen. Omdat je het landschap dat zich bij het schrijven voor je ontvouwt niet meer wil verlaten. Omdat de taal begint te blinken en klinken en de juiste soundtrack biedt onder de beelden die aan je geestesoog voorbij trekken.'

woensdag 4 februari 2015

Hij en ik

De bel ging. Ik wist het. Ze zouden, tussen zo en zo laat, mijn nieuwe telefoon brengen. Ik rende van de derde verdieping naar beneden. Op mijn sokken. Voor ik halverwege was, ging de bel weer. Degene die met mijn nieuwe telefoon aan de deur stond, drukte nu erg hard en erg lang.
Het sneeuwde zag ik toen ik het halletje stond. Misschien vandaar. Ik deed open,  meteen stapte er een jongeman naar binnen en  trok de deur achter zich dicht.
'Kom binnen,' zei ik. 'O, je bent al binnen'
'Het is koud.'
Daar stonden hij en ik samen in het kleine halletje gepropt. Hij had typische, lichtgele ogen. Al zijn gele ogen geen bewijs van iets.
Hij moest mijn identiteitsbewijs hebben. Zijn taal was uiterst voorkomend en beleefd. Maar ik zou het niet vreemd vinden, als hij even snel achter me langs zou lopen om aan mijn aanrecht een boterham te smeren. Vanwege honger. Het paspoort dat ik hem gaf was één maand verlopen.
'Uw rijbewijs dan?'
'Heb ik niet.'
'U krijgt de telefoon niet,' zei hij.
'Ik hoef die telefoon ook niet meer,' zei ik. 'Ik hoefde sowieso geen telefoon.'
De jongeman verdween weer uit mijn leven zonder een nieuwe telefoon gebracht te hebben maar ook zonder een boterham te hebben gepakt.