zondag 6 oktober 2019

Pas op de plaats

Als deze plek een doorlopend verhaal is, zal ik toch moeten vertellen dat er dingen veranderd zijn.  De 'man' die ik in al mijn voorgaande stukjes meestal brommend achter een krant heb laten zitten, is weggevallen. Hij is niet dood, maar we zijn niet meer bij elkaar. Ik zit nu in mijn eigen huis. Iets waar ik mijn hele leven al van heb gedroomd.
Op deze druilerige zondagochtend ben ik kennelijk naar mijn blogspotaccount gegaan en heb een nieuwe code aangemaakt. Ik weet nog niet precies wat ik van plan ben hiermee te doen. Ik denk dat ik het miniatuurtjes maken mis.
Buiten regent het. Tegenover mij aan tafel knutselt de jongste dochter, die ik hier in 2010 met Deetje aankondigde, een huis voor de playmobil. De oudste dochter, die hier in 2007 als de tweejarige Jeetje werd opgevoerd, was op een slaapfeestje aan het andere eind van de stad, en is nu weer op weg naar huis.
Met een opgerold matje op haar rug - 'Of zal ik gewoon op de grond slapen, mama?' -  een slaapzak, twee dikke truien over elkaar aan, een grote tas aan haar stuur, en felle make-up op haar oogleden, slingerde ze ons gisteravond tegemoet.
Deetje en ik zaten bij de eindhalte van het metrostation te wachten - kou kleumend, dicht tegen elkaar aan - tot zij eraan kwam om ons onze ov-chipkaarten te brengen die ik op de keukentafel had laten liggen. Deetje en ik waren de hele middag al bezig om naar het zuiden af te reizen. Naar mijn vaders verjaardag. Maar daar zouden we nooit aankomen.

maandag 11 september 2017

Voor mijn weblog, kijk voortaan op: www.elkegeurts.nl

dinsdag 25 juli 2017

Zomercolumn Trouw, 22 juli

Liefde

Mijn dochters en ik die hand in hand de stad uitwandelen, op weg naar het feest, hoe we om de beurt het blauwe bolletje van Google-maps bestuderen, of aan iemand de weg vragen naar het dorp waar we zijn moeten, en steeds tegen elkaar zeggen dat de mensen hier allemaal zo aardig zijn.
Hoe ik dagenlang schrijf over een ik-figuur die in een wormgat zit, en van het ene naar het andere tijdvak moet zien te komen en hoe ik al die dagen ’s middags en ‘s avonds de bloemkoolsoep eet die mijn moeder voor mij gemaakt heeft.
De vrouw voor me bij de kassa van de Etos, - waar ik sta met een fles luizenlotion -, die een zwangerschapstest koopt en steeds opnieuw vraagt hoe ze de test precies moet gebruiken. Hoe de rij achter haar steeds langer wordt, maar de medewerkster geduldig uit blijft leggen op welke manier ze de staaf in haar ochtendurine dient te stoppen. “Nee, niet de hele staaf, mevrouw.”
Bij de visboer een hoogzwangere vrouw in een strakke zwarte jurk, op hoge hakken, en een jongeman die haar omarmt. Ze nemen twee stukjes witte vis.
Mijn vriendin vraagt of ik getuige wil zijn bij haar huwelijk deze zomer.
Een mailtje van iemand die schrijft dat het hem fijn lijkt me weer te zien.
Hoe ik met de buurvrouw en een stoet kinderen onze maandagavondwandeling door het park maak, en we onderweg kikkersprongen doen, of een stukje hinkelen, samen toekijken hoe jong en oud zich keer op keer van de grasheuvel laat rollen.
Voor het slapengaan het eindeloze kammen met de luizenkam. Het geluk als er we er weer eentje te pakken hebben. Hoe we met z’n drieën in de wasbak turen en onze vangst tellen. Grootmoeder luis, moeder luis, kindjes luizen, eitjes nog.
Duizend vlechtjes in het haar van de twaalfjarige vlechten omdat ze krullen moet hebben voor de eindmusical op school.
Met mijn broer naar een appartement voor mij gaan kijken, dat om de hoek van zijn straat blijkt te zitten. Het vertrouwde idee dat hij en ik in dezelfde buurt wonen en ik maar een gil zou hoeven geven
De vrouw, op het feestje in het dorp, die aanbiedt mij en de meisjes terug naar huis te brengen. Hoe we ’s avonds laat in een auto zitten met zeven stoelen vol kinderen, en ik helemaal achterin mijn zevenjarige zie knikkebollen.
Over de liefde die ik tegenkom, kan ik eindeloos doorschrijven, merk ik. Liefde is overal.  Je moet er alleen even op letten.


woensdag 19 juli 2017

Zomercolumn Trouw, 18 juli

Minnaars

Het is zomertijd. Summer of love! We gaan het niet over mijn huwelijk hebben.
Gelukkig was er ergens een feestje. Ik trof daar een vrouw die net een nieuwe minnaar had. Ze zag er werkelijk formidabel uit. Haar minnaar was een getrouwde man zei ze. Maar sinds zij in zijn leven was, was ook zijn vrouw thuis vrolijker geworden. Dus zo was iedereen blij.
“Hoe kom je nou toch aan al die minnaars steeds?” vroeg ik.
“Gewoon,” zei ze. “Bij de Bijenkorf.”
“Bij de Bijenkorf?”
Het kwam erop neer dat zij lunchte in het restaurant aldaar, en toen ze terugkwam van het toilet zat daar de minnaar op haar stoel. “Ik zou wel op je gezicht willen zitten,” zei ze. Dat vond hij lang geen gek idee. En zo was van het één het ander gekomen.
“O tuurlijk.”
Een andere vrouw was net gescheiden en had nu de tijd van haar leven met soms wel twee minnaars op een dag. Nooit ouder dan vijfentwintig. Zij haalde ze gewoon van de dating-app Tinder.
“Veel fijner,” zei ze. “Daar kun je een maximale leeftijd instellen.”
Ze vond twintigers leuker, geëmancipeerder, en ook gewoon mooier dan kerels van vijftig – haar eigen leeftijd - die vaak buikjes hadden.
Ik vroeg haar hoe het dan met de spontaniteit zat op zo’n eerste Tinderdate. Nou dat ging juist heel gemakkelijk zei ze. Je had net zo’n klik, of geen klik, als in het normale leven. Alleen was er statistisch gezien meer kans.
Op mijn bovenbeen lag al een tijdje de hand van de man die naast me zat. Misschien lag die hand er toevallig. De naam ‘Marijke’ was erop getatoeëerd.
 “Wil jij je hand misschien ergens anders neerleggen?” vroeg ik. “Ik zit hier.”
De vrouwen wilden nu weleens weten hoe het met mijn liefdesleven zat.
 “O, effe laag pitje,” zei ik. “Deadline, hè? De zomer is nog maar net aangebroken, toch?”
Rond middernacht fietste ik terug naar huis, ik voelde de wijn, ik had niet gegeten.
Even later stond ik alleen in een steegje patat met mayonaise te eten. Met uitzicht op de Bijenkorf. Er hing een sterke pislucht. Lallende toeristen trokken aan mij voorbij. Ik at snel en geconcentreerd. Tot er vlak voor mijn neus plots een man opdook.
Hij vroeg of ik nog een leuke slaapplek wist in deze stad. De man was knap, niet het type zwerver.
Ik zei dat ik geen idee had.
“Echt niet?” vroeg hij.
“Nee?”
“Echt niet?” Hij bleef me maar vriendelijk aankijken en glimlachen.
“Nee,” zei ik en lachte terug.


maandag 10 juli 2017

Zomertijd column Trouw, 8 juli



Zomervakantie.

Het studiejaar van de Schrijversvakschool was afgelopen. Ik moest Carina uit het eerste jaar gaan vertellen dat ze na de zomervakantie niet terug hoefde te keren. Ik was haar mentor.
Ze kwam lachend binnen en ik zei haar plaats te nemen.
“Je hebt voor vier van de zes vakken een onvoldoende gehaald,” zei ik meteen, “dat is te veel.”
“O?” zei ze. “Wat bedoel je?”
“Je bent niet door,” zei ik. “Maar je moet niet denken dat je niet kunt schrijven hoor,” voegde ik daar snel aan toe. “Dat is het niet.”
“Wat is het dan?”
We zaten tegenover elkaar in het kleine lokaal, ik keek op mijn wekkertje en Carina kneep in haar handen. Ze deed me aan mezelf denken, twintig jaar geleden, toen ik een schrijfopleiding volgde en raadselachtige werelden beschreef, die voor mij dan wel glashelder waren, maar voor ieder ander onnavolgbaar bleken.
Carina zat vaak met een spierwit gezicht in de klas, omdat ze de hele nacht had doorgewerkt aan één van haar sciencefictionboeken. Ze had er al twaalf geschreven, maar er geen afgemaakt.
Ik voelde haar enorme drijfveer wel, om zichzelf te verduidelijken. Om haar wereld met lezers te delen. Om niet meer alleen te zijn, uiteindelijk.
“Je werk is tot nu toe onbegrijpelijk,” zei ik. “Misschien zou je het dichter bij jezelf kunnen zoeken. Jouw verhaal is goed genoeg.”
Ze trok een vies gezicht.
Ik sprak over de andere docenten die het over mist hadden gehad. Alsof je door een dikke mist heen moest, wilde je bij haar of haar teksten terechtkomen. Soms vingen we een glimp op van Carina. Een paar prachtige observaties.
Ze boog haar hoofd.
“Mijn therapeut gaat ook al dood,” zei ze.
“O jee.”
“Dit was de enige plek waar ik het gevoel had dat ik er nog bij hoorde.” Ze begon te huilen. “Hier was ik veilig.”
Ik zag haar mascara steeds verder uitlopen. Niks mist. Niks SF. Het was helder.
“Niet opgeven hoor,” bleef ik zeggen. “Jij gaat bewijzen dat we ongelijk hadden.”
Voor Carina zelf zou het zoveel beter zijn als ze gewoon op school mocht blijven. Als ze erbij mocht horen. Een enkeling zal gebaat zijn bij een afwijzing, maar de meeste mensen hebben vooral veel vertrouwen nodig. En verbinding. Ik kon haar dat allebei niet geven.
Toen het kwartier voorbij was, gaven we elkaar een hand.
“Een goeie zomer,” zei ik.
“Jij ook,” zei ze.