vrijdag 27 juni 2014

Afstandelijk

Op het moment dat we elkaar passeerden, zei ik de kennis voorzichtig gedag 'Hee hoi.'
Onmiddellijk trapte hij op zijn rem en riep: Wat is dat toch met jou? Jij doet altijd zo afstandelijk! Alsof je me niet wil groeten!' Hij keek me recht aan, fonkelende ogen.
Even hiervoor hadden we met onze fietsen naast elkaar bij het stoplicht gestaan. Hij kwam na mij, maar hield zijn hoofd van me afgewend. Ik dacht dat hij me niet had gezien, of niet herkend misschien. Hij was ook niet gevoelig voor mijn aandachttrekkerige blik.
Het duurt lang voor het groen wordt, als je almaar aan het wachten bent tot een kennis je kant een keer op kijkt en je nonchalant je ‘hee hoi’ kunt zeggen. Ook heb ik me naarstig af staan vragen of ik zou moeten inbreken, hem op zijn schouders zou moeten tikken of alleen ‘Hee hoi!’ schreeuwen. Maar daar hou ik echt niet van.
Wat maakt het eigenlijk uit, dacht ik tenslotte. Het is juist mooi om hier naast elkaar voor het rode licht te staan, als twee kennissen, en dan niet te groeten. Waarom zou je altijd groeten? Ik heb nauwelijks iets met die jongen. Ik ben verschrikkelijk slecht in babbeltjes. Misschien hij ook wel. Het is een schrijver tenslotte.
Eindelijk sprong het licht op groen.

Daar waar we elkaar kruisten, ik moest rechtdoor, hij naar links, mompelde ik mijn 'Hee hoi.'
'Ah toch,' hoorde ik hem zeggen. Hij stopte en gaf me de volle lading. 'Waarom ben je zo afstandelijk tegen mij.'
Toen hij zijn hart gelucht had, vervolgde hij wuivend zijn weg, riep nog een paar keer dat hij zo blij was dat het nu opgelost was.

donderdag 26 juni 2014

Onvervangbaar

Dinsdagmiddag besloot ik naar buiten te gaan voor lunch om bewegingloosheid te voorkomen. Dat is voor mij altijd een reëel gevaar. En ik zit tenslotte niet voor niets in de stad te werken. Ik loop de trappen af van het voormalige schoolgebouw, open de deur met de fietssleutels al in mijn hand.
Het volgende moment is er het gat.
De plek waar eerst mijn racefiets stond, is leeg. Nadat ik het fietsenrek honderd keer gecontroleerd heb in de hoop deze waarneming terug te kunnen draaien, besluit ik een blokje om te lopen. Misschien heeft iemand mijn fiets verzet. Even geleend. Waarschijnlijk zetten ze 'm straks weer terug.  Alle ophef voor niets.
De rondes die ik maak worden groter, tot ik merk dat ik de hele stad aan het doorkruisen ben. Als een rechercheur. Op zoek naar mijn fiets. Ik hecht nooit erg aan spullen.  Kwijt is kwijt. Weg is weg.
Maar nu is het anders. Het verlies van deze fiets, is het verlies van mijn vrijheid. Het gat dat er nu is, kan niet meteen gedicht worden met de nieuwe fiets. Hij is mooier en sneller, maar het is niet de fiets waarop mijn fietssleutels passen. 
De ene fiets heeft niets met de andere te maken. Het is gewoon omdat ik niet zonder kan. Zoals sommige mensen niet alleen kunnen zijn en op de dag na het verlies van hun partner alweer een nieuwe hebben, zo heb ik nu een nieuwe fiets.

woensdag 25 juni 2014

Breinen

Schrijvers uit Oost. In een oude fabriekshal lazen drie schrijvers hun verhaal voor en daarna was er  een gesprek over inspiratiebronnen. Ik vertelde iets over heterogene gemeenschappen en dat er in IJburg geen mensen bestonden die boven de zestig waren. Prompt bleken er natuurlijk twee mensen in het publiek te zitten die op IJburg woonden en boven de zestig waren.
 'Je ziet wat je wil zien,' riepen ze.
Dat was waar.
Op het laatst zaten we met z'n vieren op het podium. De schrijvers en de interviewster. Hoe ver ga je in het schrijven? Wat zeg je allemaal wel en wat niet? Heb je de neiging je familie en vrienden te sparen, ook al hebben ze een goed verhaal?  Ik heb die neiging eigenlijk niet, dacht ik. Mijn focus ligt op de vraag hoeveel ikzelf durf te zeggen. Het gaat er niet om mijn familie en vrienden niet te sparen. Het gaat niet om mijn familie en vrienden. Het is mij uiteindelijk om het verhaal te doen. Dat sowieso een ander verhaal zou zijn dan dat van hen. Het gaat om het taalbouwsel. De stijl. De nieuwe werkelijkheid. Waarbinnen alles mogelijk is.

Ik had het ook nog even over Sybren Polet.
In zijn boek De Creatieve Factor lees ik vandaag het volgende: De paradox ontstaat nu dat wie maximaal van zijn creativiteit wil profiteren zijn werk vaak moet onderbreken, hetzij korter of langer. Wie zich forceert produceert misschien wat het onbewuste in eerste instantie niet wil prijsgeven en dat is vaak van mindere kwaliteit: men heeft de scheppende lege plekken dichtbeschreven. (...) Om dezelfde reden kan het een belemmering zijn al te veel af te weten van het onderwerp waarover men wil schrijven of precies te weten hoe een verhaal of structuur zich moet ontwikkelen. De speelruimte wordt hiermee aan het brein ontnomen. 

Door deze zin moet ik denken aan Schrijven is Schrappen, het boek werd me een paar weken geleden toegestuurd. Het is geschreven door Hans Hogenkamp. Het staat vol met regels, wat is wel goed en wat niet, wat mag wel en wat niet. Hiermee werd de speelruimte aan mijn brein mij nogal ontnomen.
Maar ik weet natuurlijk niet hoe dat met andere breinen zit.

maandag 23 juni 2014

Poëzie zelf

Tegen de avond zette een taxi - belbus - mij af voor een oud café in Friesland. Ik was de enige die op zondagavond nog in het gehucht moest zijn. 'Het is mijn laatste ritje vandaag', zei de bejaarde chauffeur. 'De meeste mensen weten het wel en regelen ander vervoer op zondag.'
In het café was het niet druk. Alleen de uitbater, zijn vrouw en twee stamgasten zaten rond een tafel te roken. Een reuze-asbak vol peuken tussen hen in.
'Is het hier?' vroeg ik.
Ik ging bij hen zitten en kreeg een kop koffie. Een stamgast dronk sinaasappelsap in een wijnglas. Roken deed hij ook niet meer, zei hij. Vanavond was hij daar om afscheid te nemen. Morgen vertrok hij weer voor een maand naar Amerika.
Nog niet zo lang had hij vier maanden door de VS gereden, op een brommer. Hij had het in z'n kop gekregen, en na 22.000 km op de brommer was die kop weer leeg. Wat scheef zat, was rechtgetrokken. Soms waren er beren langs de weg, maar die kunnen niet harder dan 45 km per uur en zijn brommer haalde 50 km. Eén keer zag hij een berenjong in de berm en dan weet je dat er ook een moeder in de buurt is. Hij reed tegen de berg op en daardoor kon zijn brommer niet harder dan 20 km per uur. Dat was zweten. Soms wist hij ook niet of hij zich nou moest wassen of juist niet.
'Ja, je weet niet waar die ber'n van houden,' zei de andere stamgast.
In Alaska was hij eenzaam geweest. Als hij ergens was en een telefooncel tegenkwam belde hij naar huis. 'Hier is alles goed,' vertelde hij zijn wederhelft. En dan zei zij zoiets als 'hier ook.'

Langzamerhand stroomde het café vol, de asbak werd naar achteren gebracht, en een koningsblauw gordijn opgehangen tussen de stamtafel en het tapgedeelte waar de poëzieavond gehouden zou worden. Ik baalde ervan dat ik niet alles kon verstaan van het dialect.
'Jij bent dus schrijver,' zei de man op een gegeven moment. 'Waar haal jij je inspiratie vandaan?'
Dat vroeg ik me ook af.
Hij kocht een boek van me en vertrok voor de avond begon. Ik moest naar de andere kant van het gordijn.

zondag 22 juni 2014

Ontvellen

Op zaterdag ging ik naar de schoonheidssalon om mijn verjaarscadeau te innen. De gezichtsbehandeling. Languit lag ik op de behandeltafel en werd echt enorm aangepakt. Alsof het gezicht los van een mens bestond. Dat vond ik een goed teken. De juiste werkethos.
Het meisje zweeg. Ook al fijn. Ze schuurde, kneep, wreef, en er werd gloeiend hete hars boven mijn ogen en op mijn bovenlip gedaan. Ik dacht aan het villen van konijntjes. Jeanette Winterson had dat onlangs nog gedaan en daarmee een rel op twitter veroorzaakt. Het meisje depte de wonden met ontsmettingsmiddel.
Het is blijkbaar wel heel erg nodig dat ik hier ben, dacht ik en klemde mijn tanden op elkaar. Misschien heeft ze de hele wenkbrauwen weggehaald. Maar mijn gezicht mag best iets meer voor zichzelf spreken.
Daarna begon de massage.  Ik hield mijn tanden nog even zo en probeerde te denken aan een nieuw idee voor een boek.
'Gaat het?' vroeg ze op een gegeven moment.
'Er zitten wat knobbels daar, hè?' zei ik.
'Nou,' zei ze. En daar gingen we weer.  Een paar keer dacht ik dat ik haar hand kort in mijn bh voelde. Misschien schoot ze af en toe uit omdat er nogal wat kracht gezet moest worden om die knobbels weg te krijgen.
'Je ziet eruit alsof je geslagen bent,' zei man net.

woensdag 18 juni 2014

Wedstrijd

We eten spaghetti en zalm, de opengeklapte laptop staat ook op tafel. Het Nederlands volkslied start. Het beeld is geblokt en bovendien drie minuten vertraagd met de werkelijkheid.  Maar dat mag de pret niet drukken. We kijken voetbal. Jeetje probeert erin te komen. Deetje vraagt zich af wat de bedoeling is.
'De bal moet in het doel,' zeg ik monter. 'Dat is dat witte hokje.'
En: 'wij zijn die mannetjes in dat donkerblauwe pakje. We spelen tegen die gelen. Dat is onze tegenstander. Vij-and.'
'O, zegt Deetje. 'Hebben we gewonnen?' vraagt ze om de paar minuten.
'Nee, nog niet. Ze gaan nog heel lang voetballen. O, zie je, nu hebben ze ruzie. Ze schoppen en slaan elkaar. Dat mag niet, hè? Dan krijgen ze straf.'
Ze was het daar wel mee eens.
Verder hebben we het nog een paar keer over dat witte hokje, de bal en de richting waarop die zou moeten gaan. Ik leg weer geduldig uit dat dat witte hokje het 'doel' is. Ik voel me een expert.
We kunnen nauwelijks gezichten onderscheiden. Buiten wordt gejuicht. Toeters blazen. Claxons. Kinderen schreeuwen. Op ons computerscherm rennen de gele en blauwe vlekken alsof er niets aan de hand is.
Ik zeg: 'volgens mij hebben we gescoord.'
'Nee hoor,' zegt man.
'Hebben we nou dan gewonnen?' zucht Deetje.
Pas als het buiten weer stil is geworden, valt het doelpunt bij ons. Zodra de maaltijd op is, gaat Jeetje naar buiten. Daar is het te doen. Wij kijken dapper verder.

maandag 16 juni 2014

Ontbreken

Toen ik vandaag terug naar huis fietste, moest ik uitwijken voor een man in een rolstoel die recht op me af kwam rijden. Aan de man ontbraken zijn twee benen. De broekspijpen lagen verfrommeld op de zitting van zijn stoel. Het haar op zijn kop was grijs en stond rechtop, zijn wangen waren ingevallen. Er ontbrak wel meer aan hem.
Het was spitsuur en hij reed midden op het fietspad langs het Oosterpark, aan de verkeerde kant van de weg. Hordes fietsers reden de spookrijder tegemoet. Het maakte hem werkelijk geen bal uit om nog een keer omver gereden te worden.
Even later stond ik voor het eerst van mijn leven in een gigantische supermarkt met alleen maar dingen voor dieren. De kattenvoerafdeling was helemaal achteraan. Bij de kassa stond een oudere man die twee voortanden miste met de hipster kassajongen te praten over voetballers. Toen ik de winkel weer uit liep, hoorde ik hem zeggen:  'Ik ben oud en ik kan helemaal niets meer, dat is het probleem.'

donderdag 12 juni 2014

Baas

Het was al over tienen en ze was voor de zoveelste keer uit bed gestormd. We stonden tegenover elkaar op ooghoogte - de vierjarige bovenaan de trap en de eenenveertigjarige een paar treden daaronder. We hadden allebei onze armen in onze zij. Het meisje zag er totaal verwilderd uit in haar roze onderbroekje.  Ze liep vuurrood aan, liet zich uiteindelijk een paar keer op de grond vallen, gilde als een speenvarken. Er leek geen rede meer in te zitten. Dit allemaal omdat ze niet naar bed wilde.
'Jij mag helemaal nooit meer naar school,' hoorde ik mezelf tenslotte naar haar roepen. 'Nooit meer!'
'Mooi!' krijste zij, 'dat wou ik ook helemaal niet.'
'O nee?'
'NEE.'
Zo erg buiten zinnen is de kleine dus ook weer niet, dacht ik.

'Ga ik wel naar school?' vroeg ze vanmorgen.
'Ja,' zei ik, 'ik zei het alleen maar omdat ik niets anders meer wist te zeggen. Het was helemaal niet waar. Maar jij deed zo ontzettend raar gisteravond.'
'Ja en dan ga jij ook raar doen, hè?'
'Precies,' zei ik, 'wie is hier eigenlijk de baas?'
'Daar gaan we het nu niet over hebben,' zei ze.
Jawel, zei ik. 'Daar hebben we het nu wel over. Jij bent niet de baas. Dat zijn wij. Papa en ik.'
Ze begon eerst te neuriën en toen te zingen.

Aan de ontbijttafel vroeg ze: 'Als ik eenenveertig ben, ben ik dan wel de baas?'

maandag 9 juni 2014

De verkeerde kant op

Er liepen schapen en lammetjes voor mijn voeten. De zon scheen ineens. Alsof ik een andere wereld ingelopen was. Ik was op de Diemerzeedijk terechtgekomen, als het daar zo heet. In plaats van de brug over, ging ik onder de brug door. Iemand had me verteld over een woest stukje bos dat daar ergens moest zijn, en dat wilde ik even gaan bekijken. Een woest stuk bos in je buurt hebben zonder dat je het weet, kan niet. Onder de sprookjesachtige bomen langs het pad, lagen schapen en lammetjes te slapen in de schaduw. Ze waren niet bang voor mij.  Ik ben dol op schapen, dacht ik. Als ze niet eten, herkauwen ze. Een zin uit een toneelstuk dat ik ooit schreef - waar ik min of meer tevreden over was  - waarin het schaap een prominente rol heeft. Ik moet een jaar of twintig geweest zijn en woonde in een huis dat midden in de weilanden lag. Maar terug naar gisteren, op een gegeven moment zag ik een bordje Almere 17. Die kant moest ik niet op. Ik kon kiezen om terug te gaan of een rondje te maken. Neem nooit dezelfde weg terug, is ook al mijn adagium sinds ik een jaar of twintig ben. Al weet ik niet of ik daar nog steeds achter sta. Dus ik liep door. Over het dijkje, langs de schapen die naast het kabbelende water stonden te herkauwen.


donderdag 5 juni 2014

Over titels.

De titel van mijn boek had Het clowntje van god moeten zijn. Dat was toen de suggestie van mijn agent. Maar dat is de titel niet. Nu lees ik te vaak verschrijvingen als Op weg naar de zee of gewoon Op weg naar zee in plaats van De weg naar zee. En inderdaad er zijn miljoenen titels met zee erin. Ik kan me inmiddels geen titel voor de geest halen zonder zee. Wat heeft me bezield? Ik vond het mooi klinken vorig jaar: De weg naar zee. Het was fijn universeel. Typisch een titel voor een klassieker. (Hier dacht ik aan De weg van McCarthy) Ik vond het ook beter als de nadruk meer zou liggen op de weg die de vrouw bewandelt, dan op haar kind. Maar de nadruk is toch op het kind komen te liggen. Daar helpt geen titeltje lief aan. Mijn uitgever vond Het clowntje van god echt niet kunnen. Het zou als kwetsend ervaren kunnen worden. Ik dacht dat het waar was. Het laatste wat ik wil is mensen kwetsen natuurlijk. Maar het is onzin, weet ik nu. Want het is geen kwetsend boek. Het clowntje van god is directer, ligt beter in het gehoor en juist omdat het controversiëler is, wordt het beter onthouden, pakken mensen het eerder op, met alle gevolgen van dien.
Dat is wat ik denk over titels.



woensdag 4 juni 2014

Wie is hier klein?

Het is Deetjes derde dag op school. Ze mag een werkje pakken en haalt de gereedschapskist uit de kast. Ze gaat ermee aan haar tafeltje zitten en stalt het kleurige gereedschap uit. Een jongen uit groep twee komt bij haar staan.  'Hee, daar mag jij niet mee werken, dat is niet voor kleine kinderen,' zegt hij.
Meteen laat Deetje het gereedschap staan, steunt met haar beide ellebogen op tafel, richt zich half op, haar borstkas steekt naar voren, kijkt de jongen strak aan en zegt: WIE IS HIER KLEIN?
Hij knippert met z'n ogen, wipt snel van z'n ene op z'n andere voet, wijst dan naar het meisje achter haar. 'Zij', fluistert hij. 'Zij is klein.'
'O, ok,' zegt Deetje en concentreert zich weer op de gereedschapskist.
'Mag ik meedoen?' hoor ik de jongen even later vragen.
'Dat is goed.' Deetje schuift een stukje op. De jongen zet zijn stoeltje naast dat van haar.
Innig tevreden verlaat moeder de klas.

dinsdag 3 juni 2014

1984

Een tijdlang zat hij domweg naar het papier te staren. Het was merkwaardig dat hij niet alleen het vermogen om zich uit te drukken verloren leek te hebben, maar dat hij zelfs vergeten leek te hebben wat hij oorspronkelijk had willen zeggen. Wekenlang had hij zich voorbereid op dit ogenblik, en nooit was het bij hem opgekomen dat hij behalve moed nog iets anders nodig zou hebben. Het eigenlijke schrijven zou vanzelf gaan. Hij hoefde slechts de eindeloze, rusteloze monoloog aan het papier toe te vertrouwen, de woorden die almaar door zijn hoofd maalden, letterlijk jarenlang. Op dit moment echter was zelfs die monoloog opgedroogd. Bovendien was zijn open spatader ondraaglijk gaan jeuken.
Uit: 1984 Orwell.
Dit las ik vandaag.  En ik heb daar zelf niets meer aan toe te voegen.

maandag 2 juni 2014

Noorderlicht

De komende tijd ga ik eens buiten het huis werken. Vandaag was dag één. Ik fietste naar de kunstenaarsbroedplaats. Het was eerder een cel. Een mooie Franse cel. Met een hoog plafond. En grote ramen. Noorderlicht. Ik zat er op mijn oude bureaustoel, die meteen weer als gegoten zat. Ik durfde me niet goed te verroeren in de cel en nauwelijks te ademen. Ik weet dat ik dat altijd heb als ik ergens voor het eerst ben. Heel zacht kwam Formidable uit de speakers. Gisteravond had ik de documentaire gezien over het Belgische fenomeen Stromae. Iemand moet de laatste zijn die hem ontdekt. Buiten werd een pand gebouwd. Drilboren. Heipalen. Het overstemde de muziek van Stromae. Ik dronk koffie, opende het document en sloot de ramen. Op een gegeven moment kreeg ik bezoek. Ze zat in de enige stoel die er stond. Ik keek naar haar vanaf mijn bureaustoel. Vanuit mijn cel. We sturen elkaar vaak berichten vanuit onze cellen. En nu zat ze hier. Midden erin. Te praten. Hier is verder geen verbinding.
Drie en een half jaar geleden bracht ik 's ochtends de baby naar deze plek - in dit gebouw is ook een crèche - en fietste daarna zelf hard terug naar het eiland. Met een lege bak. Om te schrijven. Dit voelt logischer. Ergens naartoe fietsen om te gaan werken en aan het eind van de dag weer terug naar huis gaan.  Naar de baby die nu een kleuter is.