woensdag 29 februari 2012

Propper

'Weet jij wat een propper is?' Het was acht uur 's avonds en ik kwam terug van lesgeven. Man was al op mij aan het wachten in zijn sportkleding.
'Ze vonden de propper allemaal een heel normaal woord,' zei ik.
'Dat is het toch ook?'
'O ja? Zeg dan.'
'Een propper is iemand die mensen ergens naar binnen wil proppen.' Man deed een paar rek- en strekoefeningen.
'Dus jij wist dat?'
'Ja. Hoezo?'
'O, nou ik kende de terminologie nog niet.'
'Vreemd. Heel vreemd,' zei hij en vertrok.

Bij google typte ik 'propper' in. Een propper is iemand die bij een bar of discotheek mensen probeert over te halen naar binnen te gaan. Propper is de afkorting van promotor.
Voor ik me verder kon verdiepen in de propper, ging de pieper af.

maandag 27 februari 2012

Niets veranderd?

Wij waren weer eens met z'n vieren bij elkaar. Twee stellen. Ver na middernacht hingen we onderuit op de bank en keken naar een video van onszelf hangend op een bank ook ver na middernacht. Maar dan zestien jaar geleden. In het half duister. Onverstaanbaar keuvelend. Lachend. Het was allemaal real time. Het beeld nogal statisch. Dus na een tijdje begonnen we over een stukje doorspoelen.
'Ik kon toen nog niet knippen,' zei man - de filmer van ons vieren - verontwaardigd.
We waren totaal niets veranderd. We lachten nog hetzelfde. We praatten hetzelfde. We zagen er niet heel anders uit, behalve dat we toen jonger en dikker waren. En rare spencers droegen.
'Kleutervet,' zei ik.
'Het is het beeld,' zei man, 'dat trekt alles rond.'
'Die spencers doen ons figuur ook geen goed,' zei ik.
'We zouden onszelf nu ook weer moeten filmen,' zei vriendin L., 'en dan kijken we dit weer terug als we zeventig zijn en dan zeggen we nog steeds dat we niets veranderd zijn.'
Ik vond het heel geruststellend. Die stabiliteit. Het onveranderlijke in onszelf.
Tot ik erachter kwam dat zij behalve een luchtbuks, ook twee echte pistolen en een geweer in hun huis hadden liggen. Dat gaf vriend F. toch ineens een heel ander karakter.

vrijdag 24 februari 2012

Precies

De 'de Brug' ligt op de mat en ik blader er snel doorheen tot ik bij m'n column ben. Ik ben erg tevreden met een vaste column in deze krant voor Amsterdam-Oost. Vluchtig scan ik het stukje maar halverwege sla ik het blad al dicht. Eigenlijk wil ik het weggooien. Het is niets meer nu. Het hele idee is weg. Het was bedoeld als een lange zin die in één adem gelezen moest worden.
Hoe kan het dat ik echt hartkloppingen krijg als ik zie dat iemand mijn ene zin zomaar veranderd heeft in meerdere korte zinnetjes? Een eindredacteur die dacht dat ik geen punten kon zetten. Het is met de beste bedoelingen gedaan. Ik weet best dat er geen hond is die het merkt. Niemand denkt over interpunctie. Het verschil tussen punten en komma's. Er zijn wel andere dingen om over na te denken.
De angst dat er iets anders staat dan je hebt opgeschreven zit diep verankerd. 'Onze hond heet Lans' stond er ooit in Achterwerk van de VPRO-gids. Ik was toen tien jaar oud. Ik ging door de grond toen ik het stukje las. 'Onze hond heet Lars' had ik geschreven. Aan de ene kant was ik heel trots dat het geplaatst was, maar aan de andere kant wilde ik die pagina eraf scheuren omdat ik dat niet zo geschreven had. Publiceren bleek dus een twijfelachtig genoegen.

donderdag 23 februari 2012

Slachthuis

Ze moesten een stukje schrijven over een weerzien. Het was opmerkelijk dat drie dames in mijn klasje - midden/eind twintigers - precies hetzelfde beschreven. Het weerzien met een oude vriendin die nu ineens kinderen heeft en helemaal gesetteld is. De teneur van de teksten was niet mals. De oude vriendin was een meelijwekkend persoon geworden. Iemand waarmee niet meer te praten viel, te lachen of wat dan ook. Iemand waar je zo mijlenver van verwijderd bent geraakt, dat het lijkt alsof je tegenover een buitenaards wezen staat. De gruwel waarmee ze het keurige huis van de oude vriendin beschreven, haar kinderen, het uiterlijk verval. Het verlies van alle vrijheid, alle leven, identiteit.
Ik bekeek de dames eens goed. Armen over elkaar. Zeker van hun zaak. Ik besloot mijn mond dicht te houden.
Ik fietste over het lange, lege fietspad naar huis en dacht terug aan mijn eigen ontmoetingen met oude vriendinnen, hun bollende buiken, die maar bleven bazelen over de aanschaf van wasmachines. We kunnen spartelen en sputteren, dacht ik. Waarom gedragen we ons alsof we beesten zijn die weten dat ze op een dag naar het slachthuis gebracht zullen worden? Waarom laten we ons brengen?
Waarom maken we er een slachthuis van?

woensdag 22 februari 2012

De combinatie

Na mijn lezing lunchten we in café Zwart met tosti's en witte wijn en bespraken daar het huwelijk door de eeuwen heen, in de negentiende eeuw waren er meer singles dan gehuwden, we hadden het over lezingen in het buitenland, hoe kom je daaraan? en daarna ging het over schrijven en leven. Wat doe je liever? Voor Luxembourg, het café ernaast, was intussen een zeer lawaaierige ambulance gearriveerd. Zwaailichten. Chaos op de tramlijn. Een brancard werd uitgeladen. Wij begonnen de vakanties uit onze jeugd te bespreken. De een ging altijd naar hetzelfde vakantiehuis in Italië, de ander had in haar jeugd zoveel musea bezocht en boeken moeten lezen dat ze er daarna een hele tijd genoeg van had.
'Wij bezochten op vakantie altijd slagerijen en begraafplaatsen,' zei ik.
'Dat is geweldig,' vonden ze.'Slagerijen en begraafplaatsen.'
Ik liet het zo. Al klonk het, zo verteld, iets interessanter dan het was. Misschien was het eigenlijk ook wel interessant. Slagerijen en begraafplaatsen.
Tegelijk met de ziekenbroeders stonden we buiten. Zij rolden de brancard voort met een doodzieke man erop. We konden nog net voor de ambulance langs oversteken.

maandag 20 februari 2012

Even doorpakken...

Begin december vroeg Jan van Mersbergen me te komen praten over mijn boek. Eind februari ergens.
‘Maar dat is er nog niet,’ zei ik.
‘Het verhaal dat in De Revisor stond is toch een onderdeel van je roman?’
‘Ja, maar wat moet ik er verder nog over zeggen? Er is geen roman.’
‘We kunnen je ook interviewen als je dat liever hebt?’
‘Waarover?
‘Over je werk en zo.’
‘Oké, dat is wel goed dan.’
‘Komt goed,’ schrijft Jan. Die nu Carnaval aan het vieren is en van dat interviewen bleek verder niemand iets te weten.

Ik dacht toen ook: Eind februari is nog ver. Dan begint de lente al.
Het scheen mij toe dat ik eind februari, dat is tenslotte haast het begin van de zomervakantie, wel meer over mijn roman in wording zou kunnen vertellen. Het was op z’n minst een goede stok achter de deur om dat te gaan doen. Misschien zou het boek eind februari wel af zijn zelfs. Of in elk geval ongeveer af. Het zou in twee maanden gepiept kunnen zijn. Waarom niet? Het was alleen nog maar een kwestie van even doorpakken...

Wil je horen hoe dit verder gaat....? Kom morgen naar Spui25.

donderdag 16 februari 2012

Doel

Mijn vraag was wat ze wilden leren. Waarom kwamen ze deze cursus volgen. De meesten zagen het als een stok achter de deur om meer of weer te schrijven en ze wilden graag structuur leren. Dat hoor ik eigenlijk altijd. Stokken achter de deur en structuur. Dat wil iedereen.
'Leer mij wat,' zei één van de cursisten. 'Ik weet niks. Leer mij wat.'
'Dat vind ik te passief,' zei ik.
'O ja,' zei ze.
Ik gaf ze tien woorden die ze konden gebruiken om een verhaaltje mee te schrijven.
De studente geneeskunde had het woordje diarree expres niet gebruikt omdat dan iedereen zou denken: typisch iemand die Geneeskunde studeert.
'Dan moet je dus juist diarree gebruiken,' zei ik. 'Omdat jij geneeskunde studeert. Je moet opschrijven wat jou fascineert. Waar jij mee bezig bent. Jij studeert geneeskunde omdat jij zo van diarree houdt.'
Dat begrepen ze allemaal goed.
Aan het eind van de les had ook het meisje dat niks wist, een doel.
Stokken achter de deur, wat structuur en een doel. Dat is eigenlijk alles wat we in het leven nodig hebben.

dinsdag 14 februari 2012

Begrippen

Jeetje (6) zit op een koor en heeft drieëntwintig albums van Kinderen voor Kinderen op de I-pod staan. Heel serieus luistert ze naar de liedjes, zingt ze mee, zet ze hard en dan zeg ik steeds weer heel serieus dat het geluid zachter moet. Ik zie dat er iets moois opbloeit tussen haar en die muziek. Tussen mij en Kinderen voor Kinderen is het voorgoed afgelopen, merk ik. Heel erg voorbij. Al springen de tranen me bij het horen van een enkele melodie nog wel in mijn ogen. Maar dat gaat niet over de muziek. Dat is jeugdsentiment. Middenin het het strijdlied Want ik ben dyslectisch vraagt Jeetje: 'Wat is dyslectisch eigenlijk?'
Ik probeer zo goed en zo kwaad als het gaat uit te leggen wat dyslexie is, dat veel mensen het hebben en ik leg uit dat Twan - een jongen op haar school - ook dyslectisch is.
Het zielige liedje Mijn broertje is mongool komt overduidelijk uit mijn tijd. Niet lang na het couplet komt de vraag: 'Maar wat ìs een mongool?'
'Dat mag je nu niet meer zeggen,' zeg ik, 'mongool is nu een scheldwoord.'
'Maar wat is het?'
'Je zegt nu mijn broertje heeft het syndroom van Down.'
'Een mongool is een soort mislukt mens,' zegt man.
'Kom!' zeg ik, 'het is gewoon ook een mens. Een mens met een chromosoom meer dan wij.'
'Ze hebben ook iets langere tongen,' zegt man. 'En hun ogen staan wijder uit elkaar.'
Op zijn I-phone laat hij afbeeldingen zien van mensen met het syndroom van Down. Jeetje kijkt zeer geïnteresseerd. Even later zitten we alweer middenin het verkering vraagstuk.
Na een uur zegt ze: 'Dus Twan is mongool, hè?'

zondag 12 februari 2012

Het konijntje

's Ochtends vroeg, komt de buurman - die disc jockey is - al bloem lenen. Voor het avondeten. Terwijl zijn vrouw en kinderen niet thuis zullen zijn, stooft hij voor zichzelf konijnenbouten met gepofte aardappeltjes en pastinaak. Het konijn moet uren garen maar dan heb je ook heerlijk, zacht, lichtbruin vlees. En dan nog een goed glas wijn erbij, zegt hij verheerlijkt. De manier waarop hij het vertelt, de zorgvuldigheid, intrigeert me. Omdat het het zoveelste bewijs is dat mensen anders zijn dan je denkt. Tegenstrijdiger. En omdat ik, als er niemand thuis is, het niet eens in mijn hoofd zou halen om te koken. Een boterham zou ik, staand aan het aanrecht, naar binnen proppen. Zodra de kinderen uit het zicht zijn, koken man en ik allebei niet meer, we ruimen niet meer op, we stoppen met alles eigenlijk.
Als ik de buurman uren later bij het ijs tref, denk ik onmiddellijk aan het konijntje dat thuis in zijn pan ligt te sudderen. Tussen de verse kruiden.

donderdag 9 februari 2012

Ik schaam me dood

Een mij onbekende organisatie uit Den Haag stuurde me een lange, goedbedoelde mail over de rechten van mijn toneelwerk. Het bericht ging in het bijzonder over het recht van bewerking van een stuk van Gombrowicz. Of ik dat had. Ik heb dat stuk in 1999 geschreven en ik wist nog dat het toentertijd geen bewerking genoemd mocht worden omdat men vond dat het niets meer met het origineel te maken had. Dus dat begon ik terug te schrijven.
Toen ik al op verzend geduwd had, zag ik mijn catastrofale vergissing.
Op de een of andere manier word ik altijd kriegel als het over mijn toneelstukken gaat, net zoals ik kriegel word als ik blauwe enveloppen op de deurmat vind met mijn naam erop. Ik wil er niets mee te maken hebben, maar het blijft terugkomen. Ja, ik wil wel geld ontvangen, maar dat moet geruisloos worden bijgeschreven. Het was een ongemakkelijke periode in mijn leven en ik wil er niet aan herinnerd worden? Zoiets moet het zijn. Ik heb ook ooit bij een callcenter gewerkt, aangenomen vanwege mijn goeie stem, waar ik na een dag ben weggevlucht omdat de mensen die ik belde mij almaar niet konden verstaan. Het geld dat ik die dag verdiend had, heeft me nog jarenlang achtervolgd. Ze moesten het kwijt, maar ik wilde het niet ontvangen. Waardoor het dus steeds terug bleef komen. Het heeft allemaal iets met schaamte te maken.
Maar gisteren schreef ik een nette mail naar de mevrouw van die organisatie en eindigde met: 'En als u nog vragen heeft, kunt u ze gerust stellen,' om er meteen na verzending achter te komen dat ik een mailwisseling met iemand anders erbij had gevoegd. Met kreten als: 'Het amateurtoneel achtervolgt me.' En: 'Wat een gezeik!' En: 'Terwijl ik helemaal geen tijd heb voor deze onzin, omdat ik een Groots Boek moet schrijven.'

woensdag 8 februari 2012

De vlieg

's Avonds zaten we bij de haard. Man zat op de stoel en las de krant en ik zat op de bank met de net gepresenteerde dichtbundel van Anne Büdgen. Hoe langer mijn proza wordt, hoe meer ik me ga interesseren voor poëzie. Het kan zoveel korter. Eigenlijk ben ik een dichter. Ik voel me ook het meest thuis onder dichters. Alleen dicht ik nooit meer.
'Nee, jij bènt geen dichter,' riep man nog voor ik het weer hardop gezegd had.
Poëzie is geheimzinniger. Het laat zich niet zo makkelijk kennen. Het kan vanalles oproepen en toch dwingend zijn. Ik begrijp niet hoe het werkt. Hoe je het maakt.
Als vanzelf begon ik man voor te lezen. Hij keek kort op van zijn krant en nadat ik een paar gedichten voorgelezen had, zei hij: De vlieg loopt/Over de muur/En denkt er het zijne van.

maandag 6 februari 2012

Alles leefde

Ik rende door de sneeuw met een interview van Jeroen van Kan met Jeanette Winterson op mijn oren. De zon scheen. Het aanhoudende knarsen onder je voeten. Dat voelt lekker. Het Diemerpark op haar mooist. Ik moest mijn ogen af en toe dichtknijpen, mijn hoofd afwenden van het schitterende wit. Teveel licht, scherpte en helderheid kan ik niet verdragen. Ik rende en wandelde hele stukken. Om er langer over te doen. Ik had ook over het water kunnen gaan lopen. Jeanette vertelde over haar onmogelijkheid om lineair te denken, lineaire verhalen te schrijven omdat het hoofd zo nu eenmaal niet werkt. Omdat de tijd niet bestaat. De tijd is gekunsteld. Dat is fijn om te horen van zo'n goeie schrijfster. Ik besefte dat ik het ook echt niet meer moest gaan proberen. Dat hele lineaire. Het zit er bij mij gewoon niet in. Daar ligt mijn kracht niet.
Goed, op een gegeven moment kwam ik toch weer thuis terecht.
Moest ik weer naar binnen. Het hok in. De tweede fase van mijn werk zou echt aanbreken nu. Mijn wangen tintelden. Alles leefde. Uitstelgedrag.

zaterdag 4 februari 2012

Paradijs

Aan het einde van onze straat, wordt er geschaatst. Het ziet er hier onvoorstelbaar paradijselijk uit. Licht, zonovergoten. Er lopen mensen met ijzers langs ons huis, zoals ze in de zomer in bikini's voorbij komen. Deetje en ik zitten binnen naar hen te kijken. Deze ochtend gleed ik over het ijs met haar in een slee achter me aan.
Deetje bleef de slee maar 'boot' noemen, ze wees af en toe naar het water en zei 'zwemmen?'
En ik zei: 'Nee, dat is ijs.'
'Mmmmm, ijs.'
'Dat is geen lekker ijs. Dat is ijs om op te schaatsen.'
'Sneeuw,' zei ze toen maar. En na de zoveelste ronde op die slee, zei ze: 'Nee sneeuw. Deetje nee sneeuw!' Na dit een paar keer gezegd te hebben, stapte ze af en ging huilen. En toen ik haar weer in de slee wilde zetten om richting steiger te sleeën, riep ze 'Nee boot!' En ging op haar rug in de sneeuw liggen. In haar idiote groene pak waarover Jeetje vanmorgen opmerkte: 'Ik vind het zielig. Zij weet helemaal niet dat ze er zo raar uitziet.'

vrijdag 3 februari 2012

Het blijft eng

Met een paar truien en mutsen op, drie paar kousen aan, aanvaardde ik gisteravond de tocht naar de kroeg in de stad. In East of Eden was het verjaardagsfeestje van de vriendin die op het kruispunt van twee levens verkeert. Middenin een scheiding en aan het begin van een nieuwe liefde. Nog zonder huis. Hier kwamen haar oude en nieuwe leven bij elkaar. Dat was mooi om te zien.
Het bleek meteen het thema van de avond.
Toen ik er binnenkwam, stond ik oog in oog met de ex van een andere vriendin. We omhelsden elkaar. Ik herinnerde me nog zijn gelukkige blik toen hij vier jaar geleden de deur opendeed om mij hun kersverse zoontje te laten zien. Nu had ik al dik twee jaar niets meer van hem vernomen.
Ik zei: 'Kom anders een keer bij ons langs met de jongen.' Hij knikte. We wisten allebei dat hij het nooit zou doen. Het is vreemd. Dat mensen blijkbaar zo uit je leven kunnen vallen. Maar er kunnen er dus heel snel weer een hoop bijkomen. Dat zag ik gisteravond ook.
Het leven blijft maar weinig zekerheden bieden.

woensdag 1 februari 2012

Pop en engelenvleugels

We maakten een tocht naar het einde van de straat. De grote, het kleintje en ik. Bij het Groentepaleis kochten we een Turks brood, yoghurt met aardbeien, broccoli en ook maar een rol Oreo koekjes. Daar was de grote dol op sinds zij ze, drie jaar geleden op het dode vulkaaneiland - waar zelfs de koekjes zwart waren - voor het eerst gegeten had.
Ik stond met een pop onder m'n arm, die 'mama' zei als ik m'n arm iets te hard tegen m'n lijf drukte, voor de toonbank. Het kleintje stond naast me. Zij zag er uit als een roze Teletubbie in dat krappe winterpak, daarboven een knalrode kabouter muts met een groot hart erop dat licht geeft in het donker. Haar wangen waren net zo rood als de muts en zagen eruit alsof ze open zouden barsten. Er hingen engelenvleugels om mijn schouders, als een boodschappentas. De grote wilde de vleugels halverwege de wandeling naar het groentepaleis niet meer om hebben, dus kreeg moeder ze. Er was met haar al een strijd gevoerd over haar muts. Dus zo kwam het dat ik met een pop onder mijn arm en engelenvleugels om in het groentepaleis stond.