woensdag 30 maart 2016

Liefde

We gingen naar Het jaar van de kreeft de voorstelling van toneelgroep Amsterdam in de Stadsschouwburg. Een decor vol opblaaspoppen met stijve piemels.
We stelden ons ons tienjarige Jeetje voor op het gigantische podium. Met Gijs Scholten van Asschat. en Maria Kraakman. Tussen de piemels. Ze zou meedoen aan de voorstelling. Het contract was al getekend. We waren al op gesprek geweest samen met de ouders van de andere twee meisjes. Met school was alles geregeld. De agenda was vrijgemaakt. Jeetje zou gaan toeren. Ze zou twee avonden per week twee uur lang op het podium staan als het kind Meesje tussen de twee mensen met hun getroebleerde seksuele relatie. Tot laat in de avond. Veel te laat voor Jeetje. Als de voorstelling begon, zou ze normaal al in bed liggen. Maar ze was gevraagd, an offer you can't refuse.
De dag voor haar repetitie begon werd het afgezegd. In de repetities was gebleken dat het sterker zou zijn zonder kind op het toneel. Het ging niet om het kind. Toen ik het boek las, begreep ik al niet zo goed wat Jeetje zou moeten toevoegen aan het toneelstuk. In het boek was het kind ook niet meer dan bijzaak.
'Misschien een andere keer,' zeiden we tegen Jeetje.
'Echt niet,' zei ze. 'Denk maar niet dat ik later ooit nog met Luc Perceval ga werken.'
Het stuk was een dans van mensen die elkaar aantrokken en afstootten, de acteurs gingen uit de kleren en weer in de kleren, ze hadden toneelseks, het was een heftig gebeuren. Jeetje zou in elk geval veel geleerd hebben. Maar of dat nou is wat we haar mee wilden geven? In de Volkskrant werd het toneelstuk afgeserveerd als een saai, repetitief gebeuren en kreeg het twee ballen. In NRC ben je een dief van je eigen geluk als je niet naar die voorstelling gaat en kreeg het maar liefst vijf sterren.
Ik zelf vond het denk ik drie sterren waard. Al die dubbele lagen over onze seksuele moraal, van vroeger en nu, herkende ik er niet zo in. Ik zag gewoon twee ploeterende ongelukkige mensen met een moeizame seksrelatie. Zoals ik om me heen zoveel ploeterende ongelukkige mensen zie met moeizame slechte relaties. Maar dat is in de werkelijkheid waarin niet op zo'n hoog niveau geacteerd wordt, en waar ook de tekst nooit zo fijn droogkomisch en scherp is. In de werkelijkheid is niets om aan te zien.
Het is wachten op de gelukkige mensen met goede vreugdevolle relaties waar de passie vanaf spat. Het is wachten op liefde eigenlijk. Een enorme berg liefde voor iedereen. Dan maakt het ook geen flikker meer uit hoe er geacteerd wordt, noch de tekst is van belang.


donderdag 24 maart 2016

Essentie


Een overbuurman komt zijn huis uit, zijn gezicht behoorlijk rood, overhemd uit zijn broek. Er lopen een stuk of zes vreemde kinderen in zijn portiek, rond zijn in beton gegoten plantenbak met daarin een olijfboom. Dat wil hij niet. Ook als er in de wereld aanslagen plaatsvinden, hoef je dit grenzeloze gedrag niet te pikken. Misschien juist nu niet.
Ik zou het mijn studenten meteen aanraden. Laat je personage niet ontsnappen aan z'n aversie. Positioneer de man die allergisch is voor kinderen in de kinderrijkste straat van heel Europa.
Maar dit is geen fictie.
Een Aziatische vrouw passeert hem. Duidelijk de overdrachtelijke moeder. De man schreeuwt naar haar dat ze die kinderen bij zich moet houden en corrigeren.
Ik sta het tafereel in mijn deuropening te bekijken samen met de buurvrouw. Er was een pakket voor haar bij mij afgeleverd. Ik vraag haar meteen of ze nagellakremover met aceton heeft. De halve ochtend heb ik al aan m'n gelnagels gekrabt, maar het is er nog steeds niet allemaal af. Ze heeft geen aceton. Een andere buurvrouw die net terug komt van essentrics,  - en aan mij een pincet vraagt om haar huis binnen te komen, de kinderen hebben met een stokje in haar slot gepoerd, het slot ontwricht - blijkt óók al geen aceton in huis te hebben.
'Waarom was jij deze keer niet bij essentrics?' vraagt ze aan de buurvrouw die het pakje kwam halen.
'Ze zijn weer eens allemaal vrij.'
'Ja, ik kon mijn zoon bij haar kwijt.'
'Ik denk niet dat ze mijn drie jongens er ook nog bij zou willen.'
Ik overhandig het pincet.
De overbuurman staat op wacht voor zijn beknotte boompje en controleert of de party prikkertjes nog allemaal rechtop in de aarde staan. Om de vogels tegen te houden.
Mijn studenten zou ik aanraden de kinderen bij hem, in zijn designhuis, te plaatsen. Alle moeders naar essentrics.
Kijken wat er dan gebeurt.

dinsdag 22 maart 2016

Hoe ik alles verpestte


Wat ben je toch een zeur! zegt een vader tegen zijn zoontje dat gezellig kletsend voor hem uit de trap oploopt, maar na papa’s opmerking meteen stilvalt.
Ik voel het wezen van het kind gewoon in elkaar krimpen. Wat heb ik toch een teringhekel aan ouders. Ik loop zo snel ik kan die stinkende basisschool uit en denk aan gisteravond na het eten, hoe ik de vaatwasser tegelijk aan het uit en inruimen was, de keuken aan het fatsoeneren, hoe Jeetje en Deetje op de nieuwe gezellige mat eerst nog vredig de lotushouding oefenden maar hoe dat oefenen naadloos overging in schoppen, slaan en ‘ik haat je’ roepen, ik zie weer voor me hoe ik de meisjes met een gore vaatdoek in mijn hand, een foeilelijke, veel te grote spijkerbroek aan m’n reet, toe stond te schreeuwen: ‘Waarom kunnen jullie nou nooit eens een keer normaal doen! Blijf dan uit elkaars buurt! Ik word zo moe van dit gezeik steeds! Jullie verpesten alles! In plaats van mee te helpen! – hoe Deetje toen ineens vlak achter me bleek te staan, – ik struikelde over haar zoals je alleen over een hond kunt struikelen die consequent te dicht op je loopt – met de koelkastdeur in haar hand. ‘Ik ga het toetje vast pakken,’ zei ze. ‘NEE!’ Ik smeet die deur dicht. ‘NU NOG NIET. IK BEN BEZIG. DAT ZIE JE TOCH.’
Hoe ze bevroor.
Het grote ongeloof waarmee de vijfjarige me aankeek.  De bekende trillende lip, voor ze in een oprecht en heel verdrietig huilen uitbarstte. Precies op dat moment kwam vader thuis van het werk.
‘Wat is er aan de hand?’ vroeg hij.
‘Ik wilde het toetje pakken en mama wordt ineens boos op mij.’ Ze stortte zich in vaders armen. ‘Zo maar.’
‘Het is allemaal mama’s schuld!’ schreeuwde Jeetje vanaf de mat.
‘Het is jammer dat je net nu thuiskomt,’ zei ik, ‘het was gezellig. Het was hier ècht gezellig.’
‘JA, MAAR MAMA VERPESTTE ALLES!’ Jeetje begon ook te huilen.
Geen reacties

donderdag 17 maart 2016

Dat is waar ook.

Parel van wijsheid, dat is de betekenis van Deetjes (5) echte naam.
We luisteren met z'n allen naar Jeetje (10) die twee brieven voorleest van meisjes die daarin hun spijt betuigen. Ze hebben haar iets gemeens aangedaan. Ze mogen nu enkele weken niet buitenspelen in de pauze. Ze moesten van de juf allebei een brief aan haar schrijven.
Het zijn goeie doch ingewikkelde spijtbetuigingen geworden, de ene brief is oprechter dan de andere, en Jeetje is in vertwijfeling over wat vriendschap betekent, hoe ze hier het beste op kan reageren en wat ze zelf nu eigenlijk wil en voelt. Misschien wil ze een tijdje afstand houden. Misschien wil ze geen vrienden meer zijn. Maar de brieven zijn wel echt heel aardig. We hebben het er met z'n drieën over. Wij, haar ouders, proberen haar zo goed mogelijk bij te staan in deze kwestie die ook in het volwassen leven nog vaak genoeg terug zal komen. Het aanhoudende psychologische machtsspel tussen mensen. De kluwen. De tirannie. Hoe hou je je staande.
Deetje zit er een beetje bij op de bank en kijkt voor zich uit.
'Wat zou jij doen, Deetje?' vraag ik als er een stilte valt.
'Ik zou het ze vergeven,' zegt zij meteen. 'Je moet het ze gewoon vergeven, Jeetje.'
Dat is waar ook.

maandag 14 maart 2016

Schmink

M'n baldate had de jodenster van zijn grootvader in zijn binnenzak. Het thema was Duitsland. Naarmate de avond vorderde, vroegen meer en meer mensen zachtjes aan me: 'Heb je veel gedronken misschien?' In het begin zocht ik er niet zoveel achter, het leek me smalltalk over het weer, - 'Heb je veel gedronken misschien?' 'Valt wel mee, jij?', 'Valt ook wel mee,'  'Een beetje eten erin zou wel handig zijn,' 'Er zijn braadworsten,' 'O ja? Weet jij waar die braadworsten zijn misschien?' -  maar gaandeweg begon het toch op te vallen. Zo veel had ik namelijk niet gedronken. Ik had me laten make-uppen, omdat ik het zelf niet kan, m'n geweldige jukbeenderen kwamen nu nog mooier uit, en m'n ogen dan, ineens hád ik ogen, het was ongelooflijk, maar zoiets, júist zoiets als make-up, kon zich vermoedelijk ook helemaal tegen je gaan keren.
Op het Ajax-terras zei een Vlaming: 'Jij hebt je geschminkt.'
'Dat zeggen jullie zo, hè?' zei ik. 'Schmink.'
'Ja,' zei hij, 'Schminken is bij jullie iets voor clowns of niet?'
'Voor clowns ja,' zei ik.
'Moet jij geen braadworst?'
'Hoezo?'
'Zal ik je anders even naar de braadworsten brengen?'






vrijdag 11 maart 2016

Het is goed

We slapen. Het hele huis slaapt. Man, Jeetje, Deetje. In onze eigen kamers. Ik lig op mijn buik, armen en benen wijd. Dan gaat de deur van de logeerkamer open. Voetstappen op de gang. Hij gaat even naar de wc. Ik slaap gelukkig al heel lang en diep, onpeilbaar diep. Helemaal onder zeil ben ik. Schoon in het hoofd. Schoon lijf. Eerst gesport. Ik ben lekker op tijd naar bed gegaan omdat ik morgen - nu ik dit opschrijf vandaag - naar het boekenbal ga. Hij ging nog even het café in met een buurman. Ik heb hem een half uur geleden niet horen thuiskomen. Ik heb zijn naam niet zachtjes gezegd. Ik sliep. Het is goed. Gisteren heb ik een mooi vloerkleed aangeschaft. De bank op een andere plek gezet. Een huiselijk hoekje gecreëerd. Een grote bos bloemen op tafel gezet. Het is lang geleden dat het er beneden zo gezellig uitzag. Ik mag tevreden zijn. De wc wordt doorgetrokken. Zijn voeten op de oude houten gymzaalvloer. Naar links of naar rechts? ... Dan wordt de deur van de logeerkamer weer dichtgetrokken. Die moet ook goed dichtzitten, dat moet, anders komen de katten binnen. Het is goed. Zo komen we allemaal aan onze welverdiende nachtrust toe. En aan onze ontspanning. Het is zo, het hoort erbij. Het is alleen mijn hart, alsof ik net heb hardgelopen.

donderdag 10 maart 2016

Drie vliegen in één klap

'Je moet incasseren,' zegt een vriend me, 'misschien wel maandenlang incasseren. Dat is goed.'
'Makkie,' zeg ik. 'Incasseren is my middle name.'
'Incasseren en ontspannen,' zegt hij.
'Incasseren en ontsnappen,' zeg ik. 'Ben ik fabelachtig goed in.'
'Ontspánnen.'
'O. ONTSPANNEN.'
Op de fiets terug langs het water, het zonnetje schijnt, trek ik mijn schouders nog wat op. Maar thuis ga ik meteen op de vloer liggen. Gordijnen dicht om die zon tegen te gaan. Ik voel dat ik moet slapen, misschien wel máándenlang slapen. Dat zou pas goed zijn. Dat incasseert, ontspant en ontsnapt makkelijker.
Voor ik ook maar een oog dicht kan doen, gaat de deurbel. En voor ik overeind gekrabbeld ben, gaat ie alweer.
Drie vrolijke meisjes van een jaar of tien staan op de drempel te trappelen. Te kletsen. Te lachen. Lawaai te maken. Rode wangen. Strakke broeken. Paardenstaarten.
'Wát gezellig dat jullie met z'n allen hier komen spelen!' incasseer ik.

dinsdag 8 maart 2016

Hoe ik wacht

Gezeten tegenover hem, een veertiger en een vijftiger, ze zwijgen, denk ik terug aan de bruine koffer vol brieven die boven ergens ligt, die we weg moeten gooien volgens opruimcoach Marie Kondo, ritueel moeten verbranden, oude brieven zijn ballast, ze hebben hun functie gehad, er moet ruimte zijn voor de toekomst.
'Vanavond ga ik in het logeerbed slapen,' zegt hij dan.
'Ja.'
'Dan kunnen we tenminste rustig slapen. We houden elkaar wakker. Slaap is belangrijk.'
'Slaap is belangrijk.'
'Je moet er niet zo zwaar aan tillen.'
'Nee.'
Gezeten tegenover hem, - hij rechtop op een stoel, ik op de bank nog in mijn sportkleding - denk ik terug aan de eerste brief die ik op het logeerbed vond, in zijn huis in Culemborg, waar ik mocht blijven tot ik een andere kamer had, hoe ik van het ene op het andere moment dakloos was geworden, hoe ik de ochtend na de politie-inval bij mijn Surinaamse hospita met twee volle vuilniszakken naar de academie liep, op blokhakken natuurlijk, alsof het de normaalste zaak ter wereld was, ik meende als negentienjarige dat alles de normaalste zaak ter wereld moest zijn, hoe de vriendelijke jongeman mij zolang het logeerkamertje in zijn huis aanbood, hoe ik daar thuis kwam, en hoe ik toen een paar weken later de verzegelde brief op het hoofdkussen vond, geschreven op dik, lichtbruin papier, met een zwarte kroontjespen, korte onafgemaakte zinnetjes, veel puntjes, dit is een soort Sam Shepard liefdesgedicht stond er, hoe ik die brief steeds opnieuw bleef lezen, totdat ik de voordeur hoorde opengaan, ik hem oneindig lang in de keuken hoorde rommelen, hem zijn eten hoorde maken, hoe ik toen zeker wist dat hij die brief vergeten was, ik moest er ook niet te veel waarde aan toekennen, die kunsttypes waaiden alle kanten op, hoe mijn hart bonsde en ik doodstil op dat logeerbed zat en wachtte, hoe ik wachtte tot ik zijn voetstappen de trap op hoorde komen, de gang over, tot hij naast me op het bed kwam zitten, hoe we zwegen, en hij minuten later pas vroeg: 'Heb je de brief..?', hoe ik iets dichterbij hem ging zitten, nog dichterbij, hoe het niet dichtbij genoeg kon zijn.





maandag 7 maart 2016

Terugtuimeling 2

Doodstil naast elkaar gezeten op de bank in onze woonkamer, hand in hand, een veertiger en een vijftiger, ‘Let it slip away’ van Calexico speelde, dacht ik terug aan de eerste keer dat we elkaar ontmoetten. Ik was een nogal in mezelf gekeerd type van negentien, van het ontheemde soort, niet helemaal van deze wereld, woonde net een paar weken op een piepkleine kamer in een sociale huurwoning in Utrecht, bij een Surinaamse vrouw met een paar gouden tanden, er woonde ook een Marokkaanse man van een jaar of vijftig die ik soms uit haar slaapkamer zag sluipen, regelmatig dreef er een condoom in de wc, naast mij woonde de moeilijke studente Nellie die in het weekend stiekem op mijn Bevercomputer ging en op de zolder boven ons hoofd sliepen elf vluchtelingen op matjes. Ik at ‘s ochtends en ‘s avonds yoghurt met muesli en wandelende om de avond in sneltempo naar de telefooncel om mijn ouders te bellen die dan zeiden: ‘Wat doe jij zo laat nog op straat? Ga naar je kamer!’
Overdag zat ik bij doorgewinterde kunsttypes in de klas, in de pauze probeerde ik óók shag te draaien of ik dwaalde door de gangen van de theateracademie waar ik de gloednieuwe opleidingen Dramaschrijven en Literaire vorming volgde, het tweede jaar omdat er geen eerste jaar was, net te doen alsof ik daar hóórde te lopen, altijd bang teruggefloten te worden, tot op een zeker moment die flamboyante, in het wit geklede docent ook daadwerkelijk op me af kwam stormen, hij was bezemsteel lang, torende boven iedereen uit. ‘Wat doe jij hier? Jij hoort hier niet!’ zou hij gaan zeggen.
‘Maar ik studeer hier echt.’
‘Jij bent hier illegaal. Wegwezen.’
‘Nee, echt.’
Maar toen hij vlak voor me stond, twinkelende ogen over een leesbril, zei hij: ‘Hij wil je iets vragen, maar hij durft niet.’
Hij wees naar een jongeman van eind twintig die op een traptrede in de aula zat. In een veel te grote broek en veel te grote houthakkers bloes en een gigantische bos krullend haar.
‘Hij is er te schijterig voor!’ De lach van de docent was hoog en daverend. ‘Daarom doe ík het voor hem.’

donderdag 3 maart 2016

Precies op tijd

Het zonnetje scheen. We slenterden gezellig met de kinderen over de begraafplaats in Otterlo. Op veel graven stond hun achternaam. Ik maakte foto's van Jeetje bij de verschillende zerken van haar onbekende voorvaderen en moederen. Misschien zagen ze ons? Misschien zagen ze dat alles gewoon doorgaat. Misschien waren ze trots op hun nakomelingen?
'We doen even een familiebezoekje,' zei ik.
Jeetje (10) poseerde bij een steen zoals sommige jongedames bij sportauto's poseren. Alsof het een geliefde is. Na de derde of vierde zerk begon ik me af te vragen of het goed was om een kind bij een grafsteen op de foto te zetten. Al gauw maakte ik niet meer van álle graven met de achternaam van mijn kinderen een foto. Tot ik er helemaal geen meer maakte. Ook Deetje (5)  die in het begin nog enthousiast naast ons stapte, steeds weer haar achternaam spellend en daarbij trots haar eigen drie voornamen reciterend plús natuurlijk die vermaledijde achternaam, begon steeds langzamer te lopen. Haar neusje op te trekken. Te vragen wanneer we nou terug naar de auto gingen.
'Je moet wel oppassen. De dood kan je besmetten.' Haar grote zus zette een griezelige stem op.
'Echt? Kunnen we besmet raken?'
'Nee, joh, de dood is niet besmettelijk,' zei ik.
'Jawel hoor,' zei Jeetje.
'Ze pest je,' zei ik.
Maar Deetje koerste al richting uitgang. Haar nieuwe kleurige wandelschoenen in vlotte pas over het witte grind. Ze wilde weg, familie of niet. Eigenlijk begon ik toen ook wel genoeg te krijgen van de zwijgende voorouders.
Zodra we in de auto zaten, begón het me toch te stortregenen en te hagelen. Niet normaal.
'We zijn precies op tijd terug,' zei man.