zaterdag 30 maart 2013

Steek opschieten

Vanmorgen lag ik in bed te denken dat ik vijftig was. De tijd in mijn hoofd ging met grote sprongen: van het is alweer bijna april tot ik ineens vijftig bleek te zijn. Zestig. En nog altijd geen steek opgeschoten.  Dat denk ik er altijd achteraan. Kennelijk is het me daar om te doen in het leven: een steek opschieten. Ook kwam de opgestoken vinger van mijn vader voorbij: 'Pas op! De tijd gaat snel. Voor je het weet is het zover.'
Ik stond op en toen dacht ik meteen aan geld verdienen.
In het VK-magazine las ik namelijk over bloggers van twaalf, dertien jaar die minimaal dertig cent per bezoeker per dag krijgen. Ik maakte een snel rekensommetje en kom op de negentig Euro per dag uit. Zes (! )  jaar lang alweer houd ik nu een blog bij. En nog altijd geen steek opgeschoten.
In NRC boeken las ik over de gestorven schrijfster Aya Zikken. Haar onrust en rusteloosheid kwam me erg bekend voor, het vliedende en vluchtige,  al heb ik geen Indisch paradijs om naar terug te verlangen en woon ik almaar op dezelfde plek. Ik las de woorden van haar vader: 'Ergens wortelen is verkeerd. Het is nodig de moed op te brengen om steeds een nieuw leven te beginnen. En: 'Alles is voor even.'
Aha. Vandaar dat opschieten dus. Maar wat heb je er aan?

vrijdag 29 maart 2013

Kinderlokker


Deze column verscheen vandaag in De Brug:

Mijn dochter (7) heeft een grote pleister op haar knie als ze thuiskomt uit school. Ze is maar net ontsnapt aan de kinderlokker op het schoolplein, zegt ze.Ik had vandaag een mail ontvangen van de directie over de kwestie. Of we die voorzichtig met ons kind willen bespreken. Sinds een week of twee loopt er op IJburg een man rond die onze kinderen met lolly’s zijn wagen in probeert te krijgen, ook toont hij ze soms zijn penis. Aangenomen wordt dat het meerdere mannen zijn. Maar ik wil het probleem niet groter maken. Het kan net zo goed om een vrouw gaan natuurlijk. Meerdere vrouwen. Men gaat er vanuit dat dat niet zo is omdat de meeste vrouwen geen penis hebben. Toch denk ik soms aan al die vriendelijke crècheleidsters die hun gang kunnen gaan. Hoe goed kennen we ze eigenlijk? Niemand die hen verdenkt.  Maar ik wil nu vooral geen problemen maken waar ze niet zijn.
Ik ga naar buiten. Mijn dochter staat inmiddels samen met het buurmeisje op het trottoir. Het buurmeisje vraagt wat er met haar knie gebeurd is.
‘O, de kinderlokker was bij mij op het schoolplein.’
‘De wat?’
‘De kinderlokker.’
‘Daar heb ik nog nooit van gehoord.’
‘Die lokt kinderen.’
‘O, dat wist ik niet.’
‘Ja,’ zegt mijn dochter. ‘Hij vroeg of we in de auto wilden komen en hij strooide met lolly’s.’
‘En is dat leuk of niet leuk? Die kinderlokker?’ Het buurmeisje aarzelt.
‘Niet leuk’, zegt mijn dochter. ‘Ik ben weggerend en toen dus gevallen.’
Ik luister naar hun gesprek en zeg af en toe dat het best wel meevalt. Dat ik niet denk dat hij echt een spoor van lolly’s achterliet. Dat ze niet bang moeten gaan worden op straat. Dan vraagt het buurmeisje: ‘Maar wat doet een kinderlokker dan met de kinderen nadat hij ze gelokt heeft.’
‘Het gaat er gewoon om dat je je niet mee laat lokken, zeg ik. ‘Dat is alles.’
‘O,’ zegt ze. Een heel goed antwoord vind ik het ook niet.
‘Weet je ,’ zeg ik, ‘we moeten het probleem nu niet op gaan blazen. Zoveel van die mensen zijn er niet. Geloof me. De ergste bedreiging voor kinderen is nog altijd gewoon hun ouders.’
‘Wat bedoel je?’ zegt mijn dochter.
‘Je eigen ouders zijn het àllergevaarlijkst voor je. Dat is wetenschappelijk bewezen. De grootste doodsoorzaak onder kinderen is hun eigen papa of mama. Snap je? Het zijn meestal helemaal geen vréémde mannen die nare dingen met je doen.’
De kinderen kijken me aan. Al met al heb ik niet het gevoel dat ik het verhaal goed heb weten te ontzenuwen.

woensdag 27 maart 2013

Twee studenten bekenden net dat ze met moeite het 'wablief' zeggen afgeleerd hadden. Het zijn jongemannen. Ze afteren veel, ze hebben een harde 'g' en zeggen dus geen wablief meer.
Heel soms sluipt er nog een verkeerd langsgebruik in hun verhaal. Maar dat is alles waar je het aan zou kunnen merken. Dat ze daar vandaan komen.
Ik zei niets natuurlijk.
Wij zeiden ook geen wablief. Ik woonde in het Noordelijke puntje van die provincie en daar zeiden ze 'wà'.  Wel woonden we langs boer Koenen in plaats van ernaast. Ik dacht vroeger altijd dat hij Boekoenen heette.
Zijn boerderij is nu vervallen, de verf is afgebladderd, het cement is uit de voegen. Sinds een paar jaar staat het te koop. Boer Koenen ging naar het bejaardentehuis en is inmiddels al honderddrie. Verreweg de oudste man uit de streek.
Eén keer in de week ging ik eieren bij hem halen. Eén gulden voor tien eieren als ik het me goed herinner. In de houten la van de deel lag wisselgeld en toffees. Frambozen of caramel. Ik hoopte altijd op caramel. De kippenren die aan de tuin van mijn ouderlijk huis grenst is al heel lang leeg. Het gaas hangt los. Vroeger was het daar een oorverdovend kabaal.

* Afteren = na het stappen nog naar een afterparty gaan.

dinsdag 26 maart 2013

Brommers in je oren

's Avonds om elf uur fietste ik als enige over de Ringdijk, daar waar de Flevoroute begint, het was ijskoud, mijn gezicht bevroor natuurlijk, mijn benen verstijfden en ik maar recht tegen de storm in fietsen. Het Flevopark voorbij. Steeds dacht ik dat er een brommer vlak achter mij zat, ik hoorde de brommer luid optrekken maar als ik dan nog eens goed luisterde was er alleen het geloei van de wind.
Terwijl ik fietste, ik kwam nauwelijks vooruit, dacht ik aan mislukkingen, tijd die doortikt en aan begrafenissen. De hele Flevoroute lang was ik mezelf aan het uitschelden.
Ik wist: die brommer heeft z'n motor uitgezet en fietst nu geruisloos achter me aan over dit pad. Daar ging ik met de fietsende brommerrijder op mijn hielen.
Op een gegeven moment, ik naderde de Nesciobrug al, hoorde ik het geluid weer. Luid en duidelijk. Maar toen ik omkeek, heel nonchalant, was de weg achter mij volkomen verlaten. Geen brommer te zien. Ik dacht: ik hoor brommers in mijn oren. Dat bestaat niet. Daar moet je niet intrappen.
Ook al zie je de brommer niet, hij is er wel. Op een geven moment was ik ervan overtuigd dat er een brommer onzichtbaar achter me aan reed.
Eenmaal thuis zei man: 'je kunt niet fietsen met brommers.'

zaterdag 23 maart 2013

Verslag

We luisterden naar drie Vlaamse schrijvers in het NRC gebouw. Kristien Hemmerechts was erg lang aan het woord over het verschil tussen fictie en non-fictie schrijven. Waar het steeds weer op neerkwam was dat je bij fictie vrijer was om te schrijven over mensen die je kende dan bij non-fictie. Je hoefde alleen de naam te veranderen en kon je gang gaan. Terwijl je je bij non-fictie meer aan feiten en fatsoensregels diende te houden. Dat kon wel waar zijn. Maar toch klopte er iets niet aan haar betoog. Misschien omdat het er op leek dat het er in het schrijven om ging zoveel mogelijk over anderen te schrijven zonder dat ze dat in de gaten hebben. Ze praatte over schrijven om wraak te nemen en over weinig vrienden overhouden als je alles eerlijk zou beschrijven.
Karl Ove Knausgard, de schrijver van die hele dikke autobiografische boeken over zijn dagelijkse leven, de stream of consciousness methode, kwam ter sprake en dat hij inderdaad nog maar weinig vrienden scheen te hebben. (Hij staat hoog bovenaan mijn leeslijst trouwens)
Ze sprak over schrijven over je ouders, je familie en over bekenden, het kon eigenlijk allemaal middels fictie of non-fictie, behalve schrijven over je kinderen. Dat deed je niet. Heel af en toe kwam debutante Griet op de Beeck er tussendoor en die zei dat het familie kerstfeestje na haar debuut inderdaad minder leuk was dan daarvoor. Maar dat had ze er voor over.  Ook Peter Terrin mocht soms iets zeggen en hij zei dat het wel kon; schrijven over je kinderen.
'Maar niet over hun kleine kantjes,' zei Kristien Hemmerechts.
Hij zei dat hij geen wraak wilde nemen op zijn kinderen.
'Daar gaat het ook niet om,' zei Kristien.
Nu kan ik me niet meer precies herinneren hoe Peter Terrin het zei en wat hij zei, maar wat ik nog wel weet is dat ik het met hem eens was.


vrijdag 22 maart 2013

Uitzicht

Vanuit het raam van mijn werkkamer keek ik weer eens naar de vrijstaande zelfontworpen woningen. Voor mijn neus het industriële grijze houten huis dat filmmakers als hun studio gebruiken, ze wonen op de Keizersgracht, de blokkendoos links, weet ik veel wie er woont, en het witte huis in Portugese stijl rechts, daar worden veel feesten gegeven, daarnaast de enorme  boerderette, meer kan ik er niet van zeggen, het hele perceel is boerderette, en het laatste huis heeft een typische vorm en is helemaal Azuurblauw, dat geen Azuurblauw is, nee een zeer geheime kleur blauw, ik denk er elke dag wel een keer aan dat de man die dat huis ontworpen heeft niet wil zeggen welke kleur het precies is, dat blijft maar door mijn hoofd gaan, ook al onthoud ik normaliter bijna niks en moet het al minstens twee jaar geleden zijn dat een buurman mij vertelde dat hij daar had aangebeld omdat hij het zo'n mooie kleur vond en dat hij toen 'dat ga ik jou niet aan je neus hangen' zei.
Uit het raam keek ik en dacht: ik moet hier weg. Hoe kom ik hier ooit eens een keer weg?  Daarna googelde ik op vliegreizen. De allergoedkoopste. Maar weg komen we hier niet zo snel. Ook niet voor een korte vakantie. Het is allemaal te duur en zo. We moeten opletten. Het is crisis. Misschien wordt het nog wel eens zo erg dat we met het hele gezin het huis uit worden gezet.

woensdag 20 maart 2013

Verminken

Het is half acht in de ochtend. Jeetje leest de krant hardop: Hoe is het anno 2013 nog bestaanbaar dat ouders hun kinderen genitaal laten verminken en daarbij de lichamelijke integriteit van hun pasgeboren zoon aantasten?
'Jij zou nog even piano spelen,' zeg ik.
'Wat is verminken?' vraagt ze.
'Verminken, verminken,' zeg ik.
'Ja, wat is verminken?'
'Kapot maken.'
'Kapot maken? Hoe kun je je kind nou kapot maken?'
Ik zeg niets. In de hoop dat ze het opgeeft, dat ze het artikel terzijde legt en 'Old Mac Donald had a farm' gaat oefenen op de piano. Het is nog wat vroeg voor uitleg over besnijdenis.
Maar ze leest stug door.
'Aha, hier staat het!' roept ze na een tijdje. 'Hier staat wat ze bedoelen.'
Ze leest: In feite snijd je als ouder een stukje van het lichaam van je kind af...
Ze kijkt mij aan: 'Maar waarom doen ze dat dan?'
Bij mijn uitleg wordt de frons in haar voorhoofd steeds groter. Dan legt ze de krant neer en gaat piano spelen. Nee, ze duwt eerst haar tweejarige zus daar weg, die al die tijd luidkeels 'Olifantje in het bos, laat je mama toch niet los' aan het zingen was, zichzelf begeleidend op de piano.
De wereld van de zevenjarige wordt met de dag groter, besef ik, maar niet per se leuker.

dinsdag 19 maart 2013

Duh

De tweejarige, het is van naturen een erg stoer en stevig meisje, blijft halverwege de trap staan. Ze wijst naar het zilvervisje dat voor haar voeten wegschiet en schreeuwt dat ik moet komen om haar bij het gevaar weg te dragen. De vlinderkas in de hortus bleek afgelopen zondag ook al de hel, een spinnetje in een hoek doet haar verstijven en nu is er dus ook het zilvervisje.
Ze heeft die angst van haar vader.
Man is bang voor spinnen. Dat slaat nergens op vind ik. Maar hij zegt dat het een oerangst is en dus gegrond. Eigenlijk ben ik voor geen enkel beest bang. Als ik een muis op het aanrecht zie zitten, gil ik misschien wat hoog. Dat is meer omdat ik het niet verwacht had dan dat het om de angst voor het beest zelf gaat. Ik ben dan wel weer onredelijk bang voor mensen.
Deze ochtend redde ik mijn tweejarige van het zilvervisje, terwijl ik met mijn zevenjarige de eenkindpolitiek in China aan het bespreken was. We hadden het over de 336 miljoen abortussen in veertig jaar op vooral meisjesfoetussen. Ze kon er met haar hoofd niet bij waarom die gezinnen in Godsnaam liever een zoon zouden willen.
'Die zonen komen toch allemaal uit een vrouw,' zei ze. 'Duh.'


zondag 17 maart 2013

Rondjes

De ochtend na het boekenbal, ik was om half vijf thuisgekomen, zat ik om half acht weer rechtop beneden en keek naar een Märklintrein die rondjes door de kamer aan het rijden was. Man en zijn broer lagen languit op de vloer naast de rails. Man plaatste een playmobilpoppetje op het spoor en zijn broer bediende de transformator. Steeds opnieuw en steeds iets harder lieten ze het locomotief over het mannetje heen rijden. Het poppetje verongelukte keer op keer. Ze hadden de grootste lol.
 'Dat deed hij vroeger ook altijd,' riep zijn broer uit.
De meisjes keken toe. Ik vroeg me af of dit nou een goed voorbeeld was. Ik vroeg me wel meer af.
De kachel brandde, twee middelbare mannen speelden, twee meisjes liepen op hun tenen om de rails heen. Ik zat erbij en keek ernaar.  Flitsen van het bal kwamen voorbij. De rondjes die ik liep door de gangen van de stadsschouwburg. Het leek een lichtjaar geleden allemaal, op een andere planeet.

vrijdag 15 maart 2013

Keurslijf en eerlijk

Maarten Biesheuvel zag ik gisteravond bij de DWDD dat voor de gelegenheid omgeturnd werd in Hier is...Adriaan van Dis. Hij zat er met zijn vrouw Eva. Recentelijk ben ik het boekje 'Oude geschiedenis van pa die leefde als een dier want hij schaamde zich nergens voor en hij was erg praktisch' kwijtgeraakt. Ik had het nog niet eens zo lang in mijn bezit. Zo goed ken ik Maarten Biesheuvels werk niet maar toen las ik Zeeverhalen en toen moest ik alles van die man hebben.
Voor mijn studenten had ik het korte verhaal met de lange titel gekopieerd en moet het bij het kopieerapparaat hebben laten liggen en iemand nam het mee.
Toen ik naar hem keek gisteren moest ik denken aan het gesprek met een moeder die me zei dat de kinderen op zo'n crèche toch in een keurslijf geduwd werden en dat ik 'ja' tegen haar zei en dat we toch allemaal in zo'n keurslijf zaten. Dag in dag uit. Dat vond zij ook. En we werden er een beetje treurig van.
Nee, ik denk hier nu pas aan. Toen ik naar hem keek, keek ik gewoon. Om precies te zijn, ik kreeg ontzettende kramp in mijn linkervoet. Onder het kijken, verging ik van de pijn, maar ik deed alsof ik niets voelde.
Ik had geen flauw idee wat hij ging doen of zeggen. Ik was steeds bang dat het iets zou zijn dat niet goed voor hem was. Biesheuvel had geen enkel keurslijf, leek wel. Niets om op/in terug te vallen.
Maar toen ging hij voorlezen. Dat was fantastisch. Door het verhaal dat hij voorlas, het was een brief aan zijn overleden vader, wilde ik meteen zelf aan het werk. Ook zoiets doen. Maar dan anders. Maar net zo eerlijk. Zo zonder keurslijf. Ook wilde ik dagenlang achter elkaar zijn verhalen gaan lezen.




woensdag 13 maart 2013

Ongelukkig is goed

Bij DWDD zat Herman Brusselmans te beweren dat schrijvers die gelukkig zijn nooit een grote roman kunnen schrijven. Schrijvers moeten lijden was zijn overtuiging. Het is niet voor het eerst dat zoiets gezegd wordt natuurlijk. We noemen het  wel de schrijversmythe. Het is niet waar. Maar toch; Herman Brusselmans zelf zag er droever uit dan ooit en ik dacht terug aan de stoet droeve schrijvers die ik in de voorbije weken tegengekomen ben; opgeblazen, volgevreten, rooddoorlopen, klemgezopen, trillend, knarsend, zwetend of gewoon hartstikke gestoord. Er is er werkelijk niet één bij die normaal is, behalve ik, dacht ik. Ik lijd niet serieus genoeg. Ja, ik lijd wel. Als het schrijven niet vlot, lijd ik. Het afgelopen jaar heb ik geleden. Dat mocht best een naam hebben. Maar echt dood wou ik ook weer niet. Een verkapte doodswens is een belangrijke vereiste.  H.B. zei ook nog dat Kees van Kooten nooit een grote roman zou schrijven omdat hij nu eenmaal een héél gelukkig man is. Dat nooit, dacht ik. Dat zal mij nooit overkomen.
'Ik denk dat ik om te beginnen maar bij jou weg moet,' zei ik tegen man.
'Denk je nou echt dat je dáár ongelukkiger van wordt?'  vroeg hij ongelovig.


dinsdag 12 maart 2013

Ruimte

's Ochtends lees ik stiekem de krant terwijl ik met mijn gezin rond de ontbijttafel zit. De verse krant leg ik links van mij en terwijl ik een dubbele espresso drink, scan ik de berichten. Soms verdiep ik mij heel stilletjes in een niet al te lang artikel. En dan ben ik gelukkig. Tot vandaag op de plek waar anders de krant ligt, pontificaal een dochter zat.
Wegsturen durfde ik haar niet. Dat had ik laatst gedaan toen ze daar op een avond ineens was gaan zitten en dat had niet goed uitgepakt. 's Avonds in bed had man gezegd: 'Ze vindt het gewoon ook leuk om náást je te zitten. Wat is daar nou mis mee?'
Met links van mij een kind en rechts van mij een kind smeerde ik dus mijn boterham. Ik legde de krant opgevouwen voor me, tussen broodmand en beleg. Het jongste kind aan de rechterkant bevoelde met smeerworstvingers mijn arm, streek door mijn haar en schoof nog iets dichter tegen me aan. Wilde bij me op schoot klimmen. Het kind aan de linkerkant praatte tegen me, wees me terecht 'het is onbeleefd om de krant te lezen terwijl we aan tafel zitten, mama', ging door over het te kiezen onderwerp voor haar spreekbeurt, het te koken gerecht uit de Allerhande voor kids.
'Ze zijn gewoon graag in je buurt,' glimlachte man aan de andere kant van de tafel.
Ik herinnerde mij de woorden van de yogajuf gisteravond: 'Daar waar je nog een beetje ruimte hebt, kun je nog werken. Als je meteen zover gaat dat je niet meer kunt, heb je helemaal geen speling meer. Zo is dat eigenlijk met alles,' zei ze, 'als je geen ruimte meer hebt, kun je niets doen.'

zondag 10 maart 2013

Het eerste jaar

In de Kleine Komedie bezocht ik de eerste Avond van de Stadsdichter en aan de dichters en schrijvers werd gevraagd wanneer ze naar Amsterdam verhuisden en hoe ze het vonden. De meesten bekenden dat het eerste jaar eenzaam en ellendig was. Mijn eerste jaar in Amsterdam, ik woonde in één van de duurste straten van stad, was zo mogelijk nog eenzamer en ellendiger. Maar het is natuurlijk geen wedstrijd. We zijn allemaal op onze eigen manier eenzaam en ellendig.
Eénentwintig jaar was ik en woonde bij een kunstenares op zolder. De douche was in haar keuken. Ze had me vrijwillig in huis genomen maar had ook weer geen keuze. Iemand moest dat huis voor haar betalen. Ze had mij uitgezocht op onzichtbaarheid, onhoorbaarheid en gehoorzaamheid.  Mijn kwaliteiten. Ze vond het ook leuk dat ik iets met kunst te maken had, zei ze. Elke dag liep ik naar de Bijenkorf, ging de roltrappen op en af, en terug. Ik was na mijn studie naar Amsterdam gekomen omdat je daar moest zijn. De beweegreden van de meesten. Maar toen ik er eenmaal was, had ik geen flauw idee wat ik daar moest doen. 

vrijdag 8 maart 2013

Praten

Zij zat achterop mijn fiets en tot aan de supermarkt praatten we non-stop en in de supermarkt ging het gewoon door. De bijna 3-jarige en ik praten als we samenzijn eigenlijk altijd aan één stuk door, nu ik erover nadenk. We kletsen terwijl we haar kamer opruimen, we kletsen tijdens de lunch over wat we dadelijk op brood gaan doen, of we er wel of geen boter op nemen, dat we smeerkaas hebben gekocht en dat het al heel lang geleden is dat we dat kochten, we praten over de mensen die bij ons horen maar die nu op school zijn of op het werk en we hebben het over de kleur van de jassen die ze dragen. Dit gepraat van ons viel me vandaag op omdat werkelijk de hele supermarkt op dat tijdstip, 11 uur op vrijdagochtend, gevuld leek te zijn met ouders en kinderen, - alle gangpaden werden gebarricadeerd door wandelwagens of enorme karren - maar allemaal zwegen ze. De hele winkel zweeg.  Pas toen ik enkele mensen zag kijken, werd ik me bewust van het praten. Duidelijk verstaanbaar, onophoudelijk en onvermoeibaar. We gilden niet of zo. Maar het was alsof de wereld een stiltecoupé was en ik dat niet wist.

donderdag 7 maart 2013

Over horror en medelijden

In de VK lees ik deze ochtend het stuk over Stanley A. die de drang om te doden niet kon weerstaan en dus een vijftien jarig meisje neerstak. Ik krijg medelijden met Stanley A.  Een week eerder stuurde hij nog een mailtje aan zijn hulpverlener waarin stond dat hij zich zorgen maakte over zijn eigen drang om te doden. Hij vertrouwde zichzelf niet. Daarop kwam geen respons.  Er is ook medelijden met het vijftien jarige meisje natuurlijk. Die 's nachts op het verkeerde moment op het verkeerde bankje zit. Aangeschoten, telefoon leeg, tussen twee feestjes in daar terechtgekomen in plaats van op het logeeradres. Maar ik ben meer bezig met Stanley A. die terugkomt van een avondje triviant met vrienden en het meisje een slaapplek biedt omdat het koud is. Hij laat haar de hele nacht met rust. Ergens in de ochtend, nadat zijn vader en vriendin op citytrip zijn gegaan, houdt hij het niet meer. Dat omslagpunt fascineert me.
Daarna lees ik in NRC over het vreselijke wezen dat Mama heet.
Er is een nieuwe horrorfilm uit: Mama. Dat had ik bedacht willen hebben. Al is de Mama uit de horrorfilm niet de echte mama van de kinderen, naar ik begrijp uit de stukken. Ik zou dat wel de echte moeder hebben laten zijn. Dat is nog veel enger. Maar misschien te realistisch.
Ook lees ik dat horror een vrouwengenre is. Goede horror wekt begrip voor het monster. (....) De dader, het monster: die is interessant want onbegrepen. (...) Dr. Jekyll en de weerwolf zijn mannen met gebrekkige impulscontrole en daaropvolgend schuldgevoel. Identificatie met het monster maakt horror tot een vrouwengenre.
Die gebrekkige impulscontrole, dat is het.

dinsdag 5 maart 2013

Uitstelscène

Dadelijk begin ik, dacht ik steeds. Dadelijk begin ik. Het één en ander was bij mekaar gekomen in mijn hoofd. Het leek me best een aardig idee. Ik had ook echt zin om te beginnen. Dadelijk.
Tegelijk met de lente ontstaan bij mij altijd de ideeën. Met de lente in de lucht, komt het leven terug in mijn hoofd. In mijn hele lijf geloof ik. Het is iets om in het vervolg rekening mee te houden. Maar elke winter weer ben ik ervan overtuigd dat deze gedachte onzin is.
Zo, ik begin, dacht ik. Maar aan mijn bureau zat ik, niks te doen. Ja, ik veranderde een naam. Ik schreef iets op in een schrift. Ik antwoordde op een Facebookbericht. Steeds als ik bijna begon, stond ik weer op, rende naar beneden om iets te eten of thee te zetten of de post van de mat te halen en rende daarna weer terug naar boven. Buiten begon de zon ineens te schijnen. Ik moest ook drie minuten in de tuin zitten en holde weer terug naar mijn werkkamer. En toen, vlak voor de dag afgelopen was en het hele gezin huiswaarts keerde, begon ik dan eindelijk.

zaterdag 2 maart 2013

Bijgelovig typje

Het is weekend. De kinderen zijn voor het eerst van hun leven naar beneden gegaan terwijl de ouders nog sliepen. Er stond een trapje bij het ledikant van Deetje en verder wees alles zich vanzelf. Toen ik naar beneden kwam zag ik dat ze de sloffen wel meegenomen hadden, - allebei gevonden dus! - maar niet aangetrokken. Ze keken natuurlijk tv. Het is mooi om te zien hoe snel ze groter worden. Ik wilde erachteraan schrijven: wat jammer dat het zo snel gaat etcetera. Maar ik vind het helemaal niet jammer. Het is ook niet zo dat ik niet kan wachten tot ze volwassen zijn.  Ik heb er geen mening over. Nadat ik het stukje van gisteren geschreven had, bedacht ik dat ik het beschrijven van geluk gevaarlijker vindt dan van ongeluk. Omdat je bij geluk meer te verliezen hebt. Het beschrijven van geluk zou het einde ervan kunnen betekenen. Het kan zich tegen je keren. Dat komt omdat ik het ongeluk vooral beschrijf om het tegen te gaan, het op te lossen of te stoppen. Stel dat het bij geluk ook zo gaat.

vrijdag 1 maart 2013

Dagboek

Het is hier 25 tot 30 graden. De aanschaf van een houtkachel in de woonkamer verhoogt met de temperatuur ook het geluk. Dat kan ik je wel vertellen. Wat kan ik nog meer vertellen?  's Avonds lees ik de Pest van Camus. 's Ochtends begin ik met het dagboek van Woolf. Tussendoor is er De Wake van Giphart. Een cursus vervreemdend proza schrijven heb ik ook bedacht. Dat lijkt me leuk. Nu (op het moment dat ik dit schrijf) vallen meteen de kinderen hoog van de kast. Allebei tegelijkertijd! Met een oorverdovend lawaai. Man raapt ze op.
'Ze zijn kapot,' zegt hij, 'jij hebt ze niet goed neergelegd.'
Zijn vinger bloedt door het glas. Het waren natuurlijk kinderen achter glas. Toch hou ik er niet van als er portretten met mijn kinderen erop kapot vallen. Dat vertel ik je ook.
Er is meer. Maar meer vertel ik gewoon niet. Dat lijkt me ook ongeluk brengen.
(Nee, ben je betoeterd. Dat is het niet.)