We landden zacht dit
jaar. Het terugkeren verliep pijnlozer dan ooit tevoren. Er was ook haast geen temperatuurovergang. Het buitenleven kon thuis worden voortgezet. Het was
zelfs leuk alle buren weer te zien, misschien hadden we het keuvelen op de
stoep wel gemist? Ook de logistiek binnenshuis ging gesmeerd. Op dezelfde dag
dat we uit het vliegtuig stapten, hadden we al vier wassen gedraaid, waren de
koffers teruggezet op de plaats waar ze hoorden en de boodschappen gedaan;
pindakaas, drop, vegetarische kruidenworst en dorade voor op de barbecue.
’s Avonds gingen we met vijf burenstellen en
hun kroost op de stoep barbecueën om het leven te vieren, dat we weer thuis waren, of ter afscheid van de familie die morgen zou vertrekken. We
beschilderden hun caravan ‘make love not war.’ De kinderen verfden regenbogen
en rode harten terwijl de volwassenen proostten. Als het zo doorging, zou dit
weleens uit kunnen lopen op zo’n klef IJburgs lovefeest waar iedereen het
altijd over heeft, maar waarvan niemand weet waar of het is.
Tegen half negen zwaait
er ergens een deur open. De bewoners komen, met een bel wijn in hun hand, bij ons
staan.
‘Ga lekker zitten. Er is nog genoeg.’ In eerste instantie vermoeden we niets. Hun
dochter is de caravan aan het beschilderen met de andere kinderen. Deze mensen
zijn meestal weg voor hun werk en doen niet aan stoepgekeuvel. Het zijn vooral
hun steeds wisselende au-pairs waar we mee te maken hebben. Maar nu zijn ze er dan.
‘Jullie zijn slechte
ouders,’ zegt de vrouw. ‘Dat wil ik even zeggen.’
Het wordt in een keer muisstil.
‘Twee jaar lang sluiten
jullie met z’n allen onze dochter buiten. Hoe laag is het om een kind
stelselmatig te negeren. Als volwassenen! En nu mag ze wel meedoen. Nu kan het
ineens wèl, hè? Dit doen jullie alleen maar om goede sier te maken voor de rest
van de buurt. Jullie zijn slechte ouders.’
Hierna begint ze de
buurvrouw die ze het langst kent en plein public te beledigen. Niemand doet
iets. Ik bekijk de tierende, lange vrouw met naast haar de gekromde, tengere
echtgenoot. Zijn grote spiegelbril boven strakke kaken. Haar lijkbleke,
maskerachtige gelaat. Wat is er ineens in die twee gevaren?
‘Ja, kijk maar niet zo
verbaasd.’ Ze richt zich tot mij. ‘Jij weet goed waar ik het over heb.
Héél goed. Jij doet het ook. Jij.’
De buurman fluistert dat
ik kalm moet blijven. Dat het geen enkele zin heeft.
‘Ik weet van mezelf dat
ik een goede moeder ben,’ hoor ik haar zeggen. ‘Een héél goede moeder.’
Het is mooi dat zij daar
zo zeker van is. Ik zou het over mezelf niet durven beweren. Misschien is dat
wel laf. Maar hun dochter is een leuk, sprankelend kind. Daar is niets mis
mee, nog niet. Juist door er zo min
mogelijk voor haar te zijn, bewijst de vrouw haar meisje waarschijnlijk de
allergrootste dienst. Dat inzien, is inderdaad goed moederschap. Dat is pure liefde. De
goede moeder trekt haar dochter bij ons vandaan en sleurt haar - en haar
spiegelman - mee terug hun huis in. De deur slaat dicht. Onze landing is alsnog
hard.
Hier alvast de column voor de Brugkrant van augustus!