maandag 11 september 2017
dinsdag 25 juli 2017
Zomercolumn Trouw, 22 juli
Liefde
Mijn
dochters en ik die hand in hand de stad uitwandelen, op weg naar het feest, hoe
we om de beurt het blauwe bolletje van Google-maps bestuderen, of aan iemand de
weg vragen naar het dorp waar we zijn moeten, en steeds tegen elkaar zeggen dat
de mensen hier allemaal zo aardig zijn.
Hoe
ik dagenlang schrijf over een ik-figuur die in een wormgat zit, en van het ene
naar het andere tijdvak moet zien te komen en hoe ik al die dagen ’s middags en
‘s avonds de bloemkoolsoep eet die mijn moeder voor mij gemaakt heeft.
De
vrouw voor me bij de kassa van de Etos, - waar ik sta met een fles luizenlotion
-, die een zwangerschapstest koopt en steeds opnieuw vraagt hoe ze de test
precies moet gebruiken. Hoe de rij achter haar steeds langer wordt, maar de medewerkster
geduldig uit blijft leggen op welke manier ze de staaf in haar ochtendurine
dient te stoppen. “Nee, niet de hele staaf, mevrouw.”
Bij
de visboer een hoogzwangere vrouw in een strakke zwarte jurk, op hoge hakken,
en een jongeman die haar omarmt. Ze nemen twee stukjes witte vis.
Mijn
vriendin vraagt of ik getuige wil zijn bij haar huwelijk deze zomer.
Een
mailtje van iemand die schrijft dat het hem fijn lijkt me weer te zien.
Hoe
ik met de buurvrouw en een stoet kinderen onze maandagavondwandeling door het
park maak, en we onderweg kikkersprongen doen, of een stukje hinkelen, samen toekijken
hoe jong en oud zich keer op keer van de grasheuvel laat rollen.
Voor
het slapengaan het eindeloze kammen met de luizenkam. Het geluk als er we er
weer eentje te pakken hebben. Hoe we met z’n drieën in de wasbak turen en onze
vangst tellen. Grootmoeder luis, moeder luis, kindjes luizen, eitjes nog.
Duizend
vlechtjes in het haar van de twaalfjarige vlechten omdat ze krullen moet hebben
voor de eindmusical op school.
Met
mijn broer naar een appartement voor mij gaan kijken, dat om de hoek van zijn straat
blijkt te zitten. Het vertrouwde idee dat hij en ik in dezelfde buurt wonen en
ik maar een gil zou hoeven geven
De vrouw, op het feestje in het dorp, die aanbiedt mij en de meisjes terug naar huis te brengen. Hoe we ’s avonds laat in een auto zitten met zeven stoelen vol kinderen, en ik helemaal achterin mijn zevenjarige zie knikkebollen.
De vrouw, op het feestje in het dorp, die aanbiedt mij en de meisjes terug naar huis te brengen. Hoe we ’s avonds laat in een auto zitten met zeven stoelen vol kinderen, en ik helemaal achterin mijn zevenjarige zie knikkebollen.
Over
de liefde die ik tegenkom, kan ik eindeloos doorschrijven, merk ik. Liefde is
overal. Je moet er alleen even op
letten.
woensdag 19 juli 2017
Zomercolumn Trouw, 18 juli
Minnaars
Het is zomertijd. Summer of love! We gaan het niet over mijn
huwelijk hebben.
Gelukkig was er ergens een feestje. Ik trof daar een vrouw
die net een nieuwe minnaar had. Ze zag er werkelijk formidabel uit. Haar
minnaar was een getrouwde man zei ze. Maar sinds zij in zijn leven was, was ook
zijn vrouw thuis vrolijker geworden. Dus zo was iedereen blij.
“Hoe kom je nou toch aan al die minnaars steeds?” vroeg ik.
“Gewoon,” zei ze. “Bij de Bijenkorf.”
“Bij de Bijenkorf?”
Het kwam erop neer dat zij lunchte in het restaurant aldaar,
en toen ze terugkwam van het toilet zat daar de minnaar op haar stoel. “Ik zou
wel op je gezicht willen zitten,” zei ze. Dat vond hij lang geen gek idee. En
zo was van het één het ander gekomen.
“O tuurlijk.”
Een andere vrouw was net gescheiden en had nu de tijd van
haar leven met soms wel twee minnaars op een dag. Nooit ouder dan vijfentwintig.
Zij haalde ze gewoon van de dating-app Tinder.
“Veel fijner,” zei ze. “Daar kun je een maximale leeftijd
instellen.”
Ze vond twintigers leuker, geëmancipeerder, en ook gewoon
mooier dan kerels van vijftig – haar eigen leeftijd - die vaak buikjes hadden.
Ik vroeg haar hoe het dan met de spontaniteit zat op zo’n
eerste Tinderdate. Nou dat ging juist heel gemakkelijk zei ze. Je had net zo’n
klik, of geen klik, als in het normale leven. Alleen was er statistisch gezien
meer kans.
Op mijn bovenbeen lag al een tijdje de hand van de man die
naast me zat. Misschien lag die hand er toevallig. De naam ‘Marijke’ was erop getatoeëerd.
“Wil jij je hand
misschien ergens anders neerleggen?” vroeg ik. “Ik zit hier.”
De vrouwen wilden nu weleens weten hoe het met mijn
liefdesleven zat.
“O, effe laag pitje,”
zei ik. “Deadline, hè? De zomer is nog maar net aangebroken, toch?”
Rond middernacht fietste ik terug naar huis, ik voelde de
wijn, ik had niet gegeten.
Even later stond ik alleen in een steegje patat met
mayonaise te eten. Met uitzicht op de Bijenkorf. Er hing een sterke pislucht. Lallende
toeristen trokken aan mij voorbij. Ik at snel en geconcentreerd. Tot er vlak
voor mijn neus plots een man opdook.
Hij vroeg of ik nog een leuke slaapplek wist in deze stad. De
man was knap, niet het type zwerver.
Ik zei dat ik geen idee had.
“Echt niet?” vroeg hij.
“Nee?”
“Echt niet?” Hij bleef me maar vriendelijk aankijken en
glimlachen.
“Nee,” zei ik en lachte terug.
maandag 10 juli 2017
Zomertijd column Trouw, 8 juli
Zomervakantie.
Het studiejaar van de
Schrijversvakschool was afgelopen. Ik moest Carina uit het eerste jaar gaan vertellen
dat ze na de zomervakantie niet terug hoefde te keren. Ik was haar mentor.
Ze kwam lachend binnen
en ik zei haar plaats te nemen.
“Je hebt voor vier van
de zes vakken een onvoldoende gehaald,” zei ik meteen, “dat is te veel.”
“O?” zei ze. “Wat bedoel
je?”
“Je bent niet door,” zei
ik. “Maar je moet niet denken dat je niet kunt schrijven hoor,” voegde ik daar
snel aan toe. “Dat is het niet.”
“Wat is het dan?”
We zaten tegenover
elkaar in het kleine lokaal, ik keek op mijn wekkertje en Carina kneep in haar
handen. Ze deed me aan mezelf denken, twintig jaar geleden, toen ik een schrijfopleiding
volgde en raadselachtige werelden beschreef, die voor mij dan wel glashelder waren,
maar voor ieder ander onnavolgbaar bleken.
Carina zat vaak met een
spierwit gezicht in de klas, omdat ze de hele nacht had doorgewerkt aan één van
haar sciencefictionboeken. Ze had er al twaalf geschreven, maar er geen
afgemaakt.
Ik voelde haar enorme drijfveer
wel, om zichzelf te verduidelijken. Om haar wereld met lezers te delen. Om niet
meer alleen te zijn, uiteindelijk.
“Je werk is tot nu toe
onbegrijpelijk,” zei ik. “Misschien zou je het dichter bij jezelf kunnen zoeken.
Jouw verhaal is goed genoeg.”
Ze trok een vies
gezicht.
Ik sprak over de andere
docenten die het over mist hadden gehad. Alsof je door een dikke mist heen
moest, wilde je bij haar of haar teksten terechtkomen. Soms vingen we een glimp
op van Carina. Een paar prachtige observaties.
Ze boog haar hoofd.
“Mijn therapeut gaat ook
al dood,” zei ze.
“O jee.”
“Dit was de enige plek
waar ik het gevoel had dat ik er nog bij hoorde.” Ze begon te huilen. “Hier was
ik veilig.”
Ik zag haar mascara
steeds verder uitlopen. Niks mist. Niks SF. Het was helder.
“Niet opgeven hoor,”
bleef ik zeggen. “Jij gaat bewijzen dat we ongelijk hadden.”
Voor Carina zelf zou het
zoveel beter zijn als ze gewoon op school mocht blijven. Als ze erbij mocht
horen. Een enkeling zal gebaat zijn bij een afwijzing, maar de meeste mensen
hebben vooral veel vertrouwen nodig. En verbinding. Ik kon haar dat allebei
niet geven.
Toen het kwartier
voorbij was, gaven we elkaar een hand.
“Een goeie zomer,” zei
ik.
“Jij ook,” zei ze.
Abonneren op:
Posts (Atom)