woensdag 2 november 2016

Twee kampen

Er zullen hoe dan ook twee kampen komen,' zei ze. 'Jij en hij.'
'Ik wíl geen twee kampen.'
'Dat gaat toch gebeuren.'
'Dat wil ik absoluut niet.'
'Snap ik,' zei ze, 'maar zo gaan die dingen.'
Het was nog vroeg. Mijn vriendin en ik waren de enigen in het Utrechtse café De Bastaard. We dronken goedkope wijn uit Duralex glazen en aten borrelnootjes. Ik voelde me de hele dag al best goed.
'Je hebt nog veel voor je kiezen,' zei ze.
Ik knikte.
'Jullie zullen samen een hoop moeten regelen. Het huis. De omgangsregeling met de kinderen. Geld.'
'We weten niet hoe het loopt,' zei ik.
'Jij blijft maar hopen,' zei ze. 'Jij klampt je overal aan vast.'
'Ik mag toch wel een beetje hoop hebben?'
'In de gesprekken die we er het afgelopen jaar over hebben gevoerd, heb ík niets hoopvols van zijn kant gehoord,' zei ze. 'Niets.'
'Eerst maar eens zien hoe het is als hij weer in de buurt woont.'
We aten het schaaltje nootjes leeg. We namen nog een glaasje rode wijn.
'Zal ik eens wat zeggen?' zei ze toen. 'Ik denk dat het níét goed komt. Nooit meer.'
Ik dronk mijn glas in één keer leeg. Een gore smaak.
'Hij is weg,' zei ze. 'Hij is allàng bij je weg. Hij voelt zich beter nu hij je niet ziet. Hoe duidelijk moeten de signalen zijn?'
Ze keek me aan. Ik barstte in huilen uit.
'Ik zeg dit omdat het anders nog veel meer pijn gaat doen,' zei ze. 'Hij is heel lang niet duidelijk geweest dat heeft jouw hoop steeds gevoed.'
'Misschien niet voor niets,' zei ik, 'die onduidelijkheid?'
'Nee, dat maakt het alleen maar pijnlijker,' zei ze.
Na De Bastaard gingen we Vietnamees eten in de Voorstraat. We spraken over de werkelijkheid, het ontkennen ervan en over nog meer dingen. Maar ik was ineens zo moe geworden. Zo ontzettend moe.
Op de terugweg reden er geen treinen meer naar Amsterdam Centraal. Er was een bovenleiding gesprongen. Dat was de werkelijkheid.




'

Geen opmerkingen: