dinsdag 16 mei 2017

Column Trouw, 13 mei

Imaginaire man.

Als kind had ik een imaginair vriendje, nu een imaginaire man.
Ik was al zeker twaalf toen ik mijn imaginaire vriend influisterde dat ik te oud voor hem werd. Ik tekende een ander vriendinnetje voor hem, gaf haar een naam. En weg was-ie ook echt. Helemaal verdwenen.
Had ik tot dan toe altijd iemand aan mijn zijde gehad met wie ik alles deelde, nu stond ik er voor het eerst van mijn leven alleen voor.
Nou, dat was wat.
Bij dezen zal ik ook afscheid nemen van de imaginaire man.
Mijn imaginaire man vraagt zich nu af of ik deze column niet beter een andere keer kan gaan schrijven omdat het al tegen zessen loopt en de meisjes zo honger zullen krijgen.
En als ik ‘s morgens voor mijn kledingkast sta, zegt hij kalmpjes dat de tijd tikt.
“Dit staat je prima,” zegt hij.
“Dus jij denkt dat dit zo kan?”
“Het is beter om in alle rust thuis te vertrekken, dan je eerst nog tien keer te verkleden.”
Mijn imaginaire man glimlacht me trouwens almaar ontzettend vriendelijk toe.
Hij zegt: “Laat je niet opjagen door wat de mensen zeggen.” En: “Het is goed.”
Nee, dit is niet waar. Dit verzin ik nu omdat ik graag zou willen dat hij een beetje liever was. De imaginaire man is puur praktisch en nogal nors.
Als het tegen elven loopt op zondagochtend en we met z’n drieën nog gezellig in onze pyjama’s zitten, zegt hij dat we nu echt onze kleren aan moeten gaan trekken en iets gaan dóén. Het is mooi weer!
“Papa zou nu denk ik gezegd hebben dat het tijd is om naar buiten te gaan,” zeg ik tegen de meisjes.
We negeren papa. We keuvelen lekker verder. Ik laat me natuurlijk niet opjagen door zijn stem in mijn hoofd. Dit is míjn manier van een zondagochtend doorbrengen.
“Opschieten. Dadelijk ben je te laat.”
Dan sta ik op, begin in mijn handen te klappen en te roepen dat we nu eindelijk op moeten schieten, omdat we - als we zo doorgaan - te laat buiten zullen komen voor het mooie weer!  TE LAAT.  De meisjes schrikken, beginnen te gillen, vliegen elkaar in de haren, de poezen vluchten door het kattenluik, en ik ren schreeuwend heen en weer door de kamer. “Zie je wel! We hadden ook béter naar papa moeten luisteren!”

Nou, dat moet nu maar eens voorbij zijn.

Geen opmerkingen: