Op het moment dat we elkaar passeerden, zei ik de kennis voorzichtig gedag 'Hee hoi.'
Onmiddellijk trapte hij op zijn rem en riep: Wat is dat toch met jou? Jij doet altijd zo afstandelijk! Alsof je me niet wil groeten!' Hij keek me recht aan, fonkelende ogen.
Even hiervoor hadden we met onze fietsen naast elkaar bij het stoplicht gestaan. Hij kwam na mij, maar hield zijn hoofd van me afgewend. Ik dacht dat hij me niet had gezien, of niet herkend misschien. Hij was ook niet gevoelig voor mijn aandachttrekkerige blik.
Het duurt lang voor het groen wordt, als je almaar aan het wachten bent tot een kennis je kant een keer op kijkt en je nonchalant je ‘hee hoi’ kunt zeggen. Ook heb ik me naarstig af staan vragen of ik zou moeten inbreken, hem op zijn schouders zou moeten tikken of alleen ‘Hee hoi!’ schreeuwen. Maar daar hou ik echt niet van.
Wat maakt het eigenlijk uit, dacht ik tenslotte. Het is juist mooi om hier naast elkaar voor het rode licht te staan, als twee kennissen, en dan niet te groeten. Waarom zou je altijd groeten? Ik heb nauwelijks iets met die jongen. Ik ben verschrikkelijk slecht in babbeltjes. Misschien hij ook wel. Het is een schrijver tenslotte.
Eindelijk sprong het licht op groen.
Daar waar we elkaar kruisten, ik moest rechtdoor, hij naar links, mompelde ik mijn 'Hee hoi.'
'Ah toch,' hoorde ik hem zeggen. Hij stopte en gaf me de volle lading. 'Waarom ben je zo afstandelijk tegen mij.'
Toen hij zijn hart gelucht had, vervolgde hij wuivend zijn weg, riep nog een paar keer dat hij zo blij was dat het nu opgelost was.
Onmiddellijk trapte hij op zijn rem en riep: Wat is dat toch met jou? Jij doet altijd zo afstandelijk! Alsof je me niet wil groeten!' Hij keek me recht aan, fonkelende ogen.
Even hiervoor hadden we met onze fietsen naast elkaar bij het stoplicht gestaan. Hij kwam na mij, maar hield zijn hoofd van me afgewend. Ik dacht dat hij me niet had gezien, of niet herkend misschien. Hij was ook niet gevoelig voor mijn aandachttrekkerige blik.
Het duurt lang voor het groen wordt, als je almaar aan het wachten bent tot een kennis je kant een keer op kijkt en je nonchalant je ‘hee hoi’ kunt zeggen. Ook heb ik me naarstig af staan vragen of ik zou moeten inbreken, hem op zijn schouders zou moeten tikken of alleen ‘Hee hoi!’ schreeuwen. Maar daar hou ik echt niet van.
Wat maakt het eigenlijk uit, dacht ik tenslotte. Het is juist mooi om hier naast elkaar voor het rode licht te staan, als twee kennissen, en dan niet te groeten. Waarom zou je altijd groeten? Ik heb nauwelijks iets met die jongen. Ik ben verschrikkelijk slecht in babbeltjes. Misschien hij ook wel. Het is een schrijver tenslotte.
Eindelijk sprong het licht op groen.
Daar waar we elkaar kruisten, ik moest rechtdoor, hij naar links, mompelde ik mijn 'Hee hoi.'
'Ah toch,' hoorde ik hem zeggen. Hij stopte en gaf me de volle lading. 'Waarom ben je zo afstandelijk tegen mij.'
Toen hij zijn hart gelucht had, vervolgde hij wuivend zijn weg, riep nog een paar keer dat hij zo blij was dat het nu opgelost was.