maandag 26 juni 2017

Trouw column, 24 juni

Jarig

Op de ochtend van mijn verjaardag was iedereen er even. Zelfs onze kater Ronnie, die vaak wekenlang van huis is, was voor de gelegenheid teruggekomen.
Ik droeg mijn nieuwe – atypische - knalblauwe broek, die ik had gekocht omdat die me zo deed denken aan een broek die ik 24 jaar geleden op een vlooienmarkt in Bologna kocht. De leeftijd dat broeken van vlooienmarkten prachtig staan, is inmiddels voorbij. Het gelukkige gevoel dat erbij hoort, bestaat nog gewoon.
Ex was er al heel vroeg om het ontbijt te maken met de kinderen. Maar de meisjes sliepen nog en zo maakten we mijn verrassingsontbijt samen. Eindelijk was de tijd daar voor mijn vier kitscherige eierdopjes, maar nu stonden er nog maar drie in de kast. Waar ik ook keek; één kitscherige eierdop was verdwenen.
“Wat gek,” zei ik.
“Dat geeft niet,” zei hij, “ik heb ook maar drie eieren in de pan gedaan.”
“Waarom drie?”
“Verstrooid denk ik.”
Drie is dus inmiddels meer een automatisme geworden dan vier. Drie eierdopjes, drie eieren, een gezin van drie mensen. Dat is normaal.
Even later zaten we met z’n vieren in onze - enorm overwoekerde maar zonnige - tuin aan het ontbijt en deed ex mij een hoed met een knalblauwe rand cadeau.
“Alsof je het wist,” zei ik.
“Het is wel exact dezelfde kleur blauw, hè?”
Voor hij ging, pakte hij de afwasmachine uit en weer in. Vroeger zou zoiets me niet opvallen, maar nu was ik blij dat de vaat verdwenen was en het servies weer vanzelf in de kast stond.
Mijn broer en zijn vriendin reden claxonnerend voor, in een auto met vlaggetjes en ballonnen. De meisjes en ik werden naar een speeltuin in Dieren gereden. Een doe-park. Je moest daar de attracties zelf in beweging zien te krijgen.
Mijn ouders en wij waren er de enige bezoekers. Alle speeltoestellen stonden stil. Het was alsof we na sluitingstijd door een pretpark liepen. Of na de nucleaire ramp.
Op een zonovergoten, leeg terras dronken we koffie.
"Mooi beeld," zei ik. "Een uitgestorven pretpark met prachtig weer."
"Heel eenzaam," zei mijn vader.
"Een goed decor voor mijn column."
En dat zou het ook zijn geweest. Ware het niet dat ik toen helemaal niet eenzaam wás.
"Doe die hoed af," zei mijn vader, die zelf ook een hoed op had.
En daarna: "Het valt je moeder en mij op dat er veel mannen zijn die jou feliciteren op facebook."




maandag 19 juni 2017

Trouw column, 17 juni

Juiste oplossing

Zeker, het is fijn dat er niemand is die mij aan m’n kop zeurt over iets dat mij niet interesseert. En het huis blijft ook veel opgeruimder. Ook is het fijn dat ik elke dag zelf mag bedenken wat we eten en hoe laat. Minstens zo heerlijk is het dat ik, als de meisjes er niet zijn, helemaal niet hoef te koken.
Een echt grote opluchting is het pas dat ik niet meer steeds op hoef te letten hoe de man in huis zich vandaag voelt, en hoe ik daar het beste op kan anticiperen, of juist niet-anticiperen. Er is ruimte voor mij. Ik blijk hier nu gewoon vrij te mogen rondlopen in om-het-even-wat-voor humeur. Want er is niemand meer waarbij ik – als ik niet mijn aller koddigste zelf ben – bang ben nóg meer uit de gratie te raken.
Er is ook niemand meer waarachter ik schuil kan gaan. Maar ik moet toegeven; mijn eigen gezelschap valt me reuze mee. Ik blijk best een aangename huisgenote. Kalmer dan ik dacht. Ordelijker. Levendiger ook. Zelfs als ik heel verdrietig ben of kwaad, verdwijn ik niet meer in dat zwarte gat. En ook al die debiele sociale angsten zijn ineens verdwenen. Zo ben ik nooit meer bang om met andere mensen een praatje te maken. Of om iemand aan te kijken.
Leuke muziek dat ik draai. Soms wel tien keer hetzelfde liedje achter elkaar. Ik heb daar totaal geen moeite mee.
Mijn band met de meisjes is er tot nog toe alleen maar beter op geworden. Hechter. Fysieker. Dichterbij. We knuffelen en praten wat af.
Eind goed al goed, zou u denken, hè?
Toch blijf ik er maar geen goed gevoel over hebben, een scheiding. Mijn geest zoekt de hele tijd naarstig en non-stop naar uitwegen, andere oplossingen, iets waar ieder van ons gelukkig en tevreden mee kan zijn, alsof het een ingewikkeld wiskundig vraagstuk betreft. Ik weet gewoon zeker dat er ergens een goede oplossing is. Of dan tenminste: een betere.
“Kunnen jullie weer getrouwd raken?” vraagt de zevenjarige.
We moeten eerst nog maar eens gescheiden zien te raken, denk ik.
Ik herhaal dat riedeltje over gescheiden ouders die niet verliefd meer zijn, de zevenjarige stopt haar vingers weer in haar oren en neuriet keihard.
“Ik vraag alleen maar of het KAN,” roept ze als ik uitgekletst ben. “Kán het?”
“Ja, het is mogelijk, maar…”
“Oké, dan ben ik het bruidsmeisje! Goed?”


maandag 12 juni 2017

Trouw column, 10 juni

Gevangene

Er gebeuren ook leuke dingen door de ellende. Zo ging ik laatst een dagje uit. Naar de gevangenis. Ik had er afgesproken met een vrouw met wie ik – door deze columns - correspondeer, maar die ik nog nooit had ontmoet. Ze was geen gevangene, zei ze. Ze was er de boeddhistisch geestelijk verzorger.
“Kom jij maar eens mee mediteren,” had ze geschreven.
Misschien wilde ze me vermoorden. Maar ik vond zo’n mailwisseling toch een omslachtige voorbereiding op een moord.
Eenmaal binnen, kon ik niet meer terug. Mijn penvriendin had een grote sleutelbos in haar hand en zei: “Welkom.”
Ik vergezelde haar op haar ronde langs de cellen. We liepen door lange lege gangen waaraan: gesloten deuren, waarachter: een mens. Een mens. Een mens. Enz.
De atmosfeer was er benauwend. Er was overal net te weinig lucht.
Van sommige celdeuren opende ze het luikje met een sleutel.
“Mijn dienst begint zo,” zei ze.
Een half uur later zat ik in de bezinningsruimte tussen twaalf gedetineerden op pittenkussentjes en twee bewaarders. Mijn penvriendin in kleermakerszit voor de groep. Ze vroeg of we onze schoenen uit wilden trekken. Ik had Nike-Airs aan, net als de rest. Er kwam een goor luchtje vrij. Ja, zíj hadden allemaal brandschone sokken zag ik. Zij waren vandaag natuurlijk niet met trein en boot gegaan, hadden niet door een dorp gesnelwandeld, waren niet natgeregend en weer droog geworden.
De kleerkast op het pittenkussentje naast me, duwde zijn vingers één voor één in zijn voetkussentje. Liefdevol. Met aandacht. Ik deed hem na. Na de voetmassage sloten we onze ogen. Ik probeerde maar helemaal niet te denken aan frisse lucht. Of lucht in het algemeen.
Mijn penvriendin sprak over de schoonheid van een gebroken vaas die gelijmd was. Ik dacht aan ex die, als er iets kapotging, zei: “dat is juist mooi, nu gaat het léven.”
Nu gaan we leven, dacht ik. En viel in slaap. Tussen de boeven. Kennelijk heb ik duidelijke grenzen nodig om me op m’n gemak te voelen. Een gevangenis. Daarom hang ik zo aan het huwelijk.  Vrijheid die in de beperking zit, zoiets.

Na de dienst sprak ik met een intelligente, aardige man die al elf jaar zat en - naar later bleek - zijn vrouw had vermoord. Ook een manier.  “In mijn geest ben ik vrij,” zei hij, “maar mijn lichaam is niet vrij.”  Bij de meesten van ons is het andersom.