's Ochtends aan de ontbijttafel dicteert Jeetje (3,2) mij de blogjes.
'Mama, ik ga jou doodschieten.'
'Hoe kom je daarbij, lieverdje?'
'Ik schiet je dood, dan graaf ik een kuil in de grond, dan doe ik de kuil dicht met zand, dan leg ik er een hele grote steen op, dan word je allemaal botjes, tot je een skelet bent geworden en dan ben je verdwenen. Dat vind je niet leuk, hè mama?'
'Nee, ik wil nog niet verdwijnen.'
'Maar het gebeurt tòch.'
'Ja.'
'En dan?'
'Niks?'
'Kun je dan niets meer zeggen? En helemaal niet meer bewegen?'
'Nee, nooit meer.'
Ik zie de denkrimpels in Jeetjes voorhoofd verschijnen. Ik zie de vragen rijzen. Ik zie hoe haar blik zich naar binnen keert.
'We gaan pas dood als we heel erg oud zijn hoor,' probeer ik snel, 'dat is nog láng niet.' Maar het is al te laat.
'En ik?' vraagt ze.
'Wat?'
'Ga ik óók dood?'
Voor ik iets kan antwoorden, komt Vader aanvliegen. Vader speelt dat hij een vogel is. Hij duikt op het brood in Jeetjes hand. 'Ik ben de broodvogel,' bromt hij, 'als jij nu niet dooreet, ga ik jouw broodje helemaal opeten.'
'Ze hoeft het nog niet te weten,' bromt de broodvogel in het voorbijgaan tegen moeder, 'ze gaat al uit logeren en dan ook nog dood. Dat is teveel.'
maandag 7 juli 2008
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten