Het was half elf 's avonds, ik racete naar huis met de number ones van Madonna in mijn oren. Papa don't preach. Vlak voor Juttersdok zag ik iemand op de weg zitten. Er lag een fiets naast. Ik dacht eerst dat het een man was, of dan zeker een lokvrouw, en dat hij of zij expres midden op de weg was gaan zitten om mij te doen afremmen, te grijpen en aan flarden te raggen.
Het was een donkere uithoek. Doodlopende weg. In de verste verte niemand te zien. Er was alleen de gewonde vrouw en ik. Haar ogen deden me denken aan die van een schrijfster die ik op het boekenbal een paar keer redelijk diep in de ogen gekeken heb, een verlaten blik, de ogen van een eenzaam vierjarig meisje in plaats van die van een vrouw van toch zeker vijftig.
'Gaat het wel?' Ik haalde Madonna uit mijn oren.
'Ik kan niet meer opstaan.'
'Je kan hier niet blijven zitten.'
Ze glimlachte vanonder haar zwarte muts. Ze droeg een extravagante grijs met zwarte bontjas. Strak leren rokje. Panty's. Eén lange blokhaklaars viel steeds naar rechts. Dat zag er niet goed uit. Ik begon onder haar oksels te sjorren.
'Laat dat maar,' zei ze zacht.
'Wat wil je dat ik doe?'
'Ik wil mijn vriend bellen. Als je mijn tas wil pakken?'
Ik was allang blij dat ze haar vriend ging bellen. Ik wilde ook best graag een goede hulp zijn, maar kon niet veel anders bedenken dan 112 bellen. Ze leek me te kalm voor 112. Als je 112 belde, moest het slachtoffer op z'n minst gillen van de pijn. Life is a mistery, klonk zachtjes uit mijn oordopjes. Ik stond daar op het spekgladde wegdek naast een licht verweesde maar vriendelijke vrouw. Ik had het net zo goed kunnen zijn. Misschien was ik het.
Er stopte nog een vrouw met een pet en bergschoenen en een ex-politieagent die meteen kon zien dat haar enkelbanden gescheurd waren. 'Je moet gips,' zei hij.
'Maar ik moet dit weekend op een jaren vijftig beurs staan,' zei ze.
'Het komt nooit gelegen,' zei ik.
'Ik krijg deze week ook nog een puppy.'
'Niets komt ooit gelegen.'
Met z'n vieren wachtten we op de vriend die uit IJburg moest komen.
'Misschien komt-ie niet,' zei ik na een tijdje.
Het was een donkere uithoek. Doodlopende weg. In de verste verte niemand te zien. Er was alleen de gewonde vrouw en ik. Haar ogen deden me denken aan die van een schrijfster die ik op het boekenbal een paar keer redelijk diep in de ogen gekeken heb, een verlaten blik, de ogen van een eenzaam vierjarig meisje in plaats van die van een vrouw van toch zeker vijftig.
'Gaat het wel?' Ik haalde Madonna uit mijn oren.
'Ik kan niet meer opstaan.'
'Je kan hier niet blijven zitten.'
Ze glimlachte vanonder haar zwarte muts. Ze droeg een extravagante grijs met zwarte bontjas. Strak leren rokje. Panty's. Eén lange blokhaklaars viel steeds naar rechts. Dat zag er niet goed uit. Ik begon onder haar oksels te sjorren.
'Laat dat maar,' zei ze zacht.
'Wat wil je dat ik doe?'
'Ik wil mijn vriend bellen. Als je mijn tas wil pakken?'
Ik was allang blij dat ze haar vriend ging bellen. Ik wilde ook best graag een goede hulp zijn, maar kon niet veel anders bedenken dan 112 bellen. Ze leek me te kalm voor 112. Als je 112 belde, moest het slachtoffer op z'n minst gillen van de pijn. Life is a mistery, klonk zachtjes uit mijn oordopjes. Ik stond daar op het spekgladde wegdek naast een licht verweesde maar vriendelijke vrouw. Ik had het net zo goed kunnen zijn. Misschien was ik het.
Er stopte nog een vrouw met een pet en bergschoenen en een ex-politieagent die meteen kon zien dat haar enkelbanden gescheurd waren. 'Je moet gips,' zei hij.
'Maar ik moet dit weekend op een jaren vijftig beurs staan,' zei ze.
'Het komt nooit gelegen,' zei ik.
'Ik krijg deze week ook nog een puppy.'
'Niets komt ooit gelegen.'
Met z'n vieren wachtten we op de vriend die uit IJburg moest komen.
'Misschien komt-ie niet,' zei ik na een tijdje.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten