De bel in mijn logeerhuisje in de Pijp gaat. Man en meisjes staan voor de deur. Ik heb ze sinds maandagmiddag niet gezien. Ze zien er alledrie goed uit. Het eerste dat me opvalt is dat de zesjarige een vlecht heeft.
‘Wie heeft die vlecht bij jou gemaakt?’
‘Ik,’ zegt man.
‘Jij? Heb jij nu ineens leren vlechten?’
‘Ja!’
Dus het lange haar van de meisjes zal ook niet de doorslaggevende factor zijn die dit proces een halt toeroept.
We gaan eten bij een Thais restaurantje om de hoek. Ik kijk naar mijn gezin. We horen bij elkaar. Dat is gewoon zo. Het is gezellig. Man bestelt meteen een cocktail voor me. Ik vraag hem hoe de dagen verliepen. Heerlijk. Ook de elfjarige doet zo gezellig mogelijk. Opdat zij zeker niet degene zal zijn die de boel verstoort. En zodra haar zusje het te warm krijgt, genoeg gegeten heeft, naar huis wil om nog even te voetballen, neemt de elfjarige haar mee naar de toiletten. Onderweg kijkt ze even om. Of vader en moeder nog leuk met elkaar praten. Hoe ze erbij zitten. Ik ken die manier van kijken.
En als we weer teruglopen over de Van Woustraat, vraagt de zesjarige: ‘Ga jij niet mee? Wanneer kom jij weer naar huis, mama?’ Ik zie hoe de ruggen van de drie lieverds in het donker verdwijnen, - de vlecht, het lange blonde haar, de krullenbol - trek dan de deur van mijn logeerhuisje dicht. Moet dit nu echt voortaan zo gaan?
vrijdag 6 januari 2017
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten