Bij de tramhalte op Centraal Station waar tram 13 zou arriveren wachtten veel mensen. Ik zat op het bankje. Niet ver van mij vandaan stond een jongeman met pikzwarte ogen die opvallend pienter rondkeken. Hij wachtte een beetje, hij keek op zijn I-phone. Ik zag een stukje van de tatoeage in zijn nek. Met rood erbij. Dat zie je niet veel. Het maakte hem onvoorspelbaar. Die gaat daar ook naartoe, dacht ik. Dat moet die jongen zijn die vanavond voor gaat lezen. We wachtten een hele tijd. Ik zei niets. Ik kende die hele jongen niet. Ik denk altijd dat de hele wereld op weg is naar dezelfde bestemming als ik. En trouwens, misschien had hij mij ook al wel gezien. En deed hij alsof van niet.
Tram 13 arriveerde op een ander spoor. We liepen er beiden naartoe. Maar dat zou toeval kunnen zijn. Hij stapte voor in. Achterin de tram typte ik zijn naam in. Henk van Straten. Het was de schrijver van wie binnenkort twee boeken in één keer uitkwamen, die een blog bijhield, een kind had èn een wekelijkse column schreef.
We stapten uit bij dezelfde halte. Hij liep naar de verkeerde kant van de straat en stond daar stil om zijn I-phone te raadplegen.
Even later stonden we samen bij het zebrapad. We staken samen over. We liepen met z'n tweeën door de Marnixstraat. Hij bestudeerde zijn routeplanner, en ik bedacht openingszinnen.
'Hee hoi? Ik had je nog helemaal niet gezien. Jij moet toch ook voorlezen?'
vrijdag 2 september 2011
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten