Het zetje
Iedereen
heeft ergens familie.
Ook de
baby die vannacht, door haar eigen oom, in de ondergrondse vuilcontainer is
geduwd, in de Fritz Conijnstraat te Amsterdam.
Het pasgeboren
meisje huilt om de stinkende, kille wereld waarin ze terechtgekomen is. Nog
meer huilt ze om de afwezigheid van haar moeder. Joelle.
Joelle:
die bijna zestien is, die haar oudere broer heeft verteld dat ze negen maanden
geleden in de Fritz Conijnstraat werd verkracht. Recht onder zijn raam. ‘Als je
het tegen papa en mama zegt, maak ik me van kant.’
Joelle,
die al die tijd bij haar broer en zijn vriendin heeft gewoond, huilt nu om
haar ouders. Nog meer huilt ze om haar vroegere leven in Badhoevedorp.
Haar broer
blijkt uiteindelijk zo goed het kind weg te brengen.
Hij heeft
sowieso niets met baby’s. Deze lijkt wel spastisch. Of iets.
Voor ze
buiten staan, is hij urenlang bezig die fladderende armpjes, zonder breken, in
die mouwtjes te prutsen. Deze is ook ontzettend lelijk. Het moet een kopie van
de verkrachter zijn. Zo iemand is de wereld straks alleen maar tot last.
Het is
half drie ’s nachts. Met één hand houdt hij de klep al open, maar als hij het
pakketje naar binnen wil schuiven, grijpt het plots zijn vinger vast. Deze
is sterk, denkt hij.
Daar, staand
voor de vuilcontainer, met het babyhandje om zijn wijsvinger geklemd, voelt hij
voor het eerst dat hij zelf vader wil worden. Dan geeft hij het zetje.
Hij hoort
het ondergrondse gejank.
Dat doet
de mijne straks ook, denkt hij. Maar het schijnt anders te zijn als het de jouwe
is. Dan kun je daar wel gewoon tegen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten