Op mijn racefiets doorkruiste ik de stad en ter hoogte van het Hoofddorpplein bedacht ik dat ik ook eens moest opschrijven hoe lief en behulpzaam de medemens kan zijn. Toen ik de PC Hooftstraat voorbijkwam, was mijn ketting er namelijk af gegaan. Ik stond op het trottoir naar de lege tandwielen te kijken toen een jongeman die bij de G-starwinkel werkte, hij deed mij denken aan de zanger Blaudzun, naar buiten kwam om me te helpen. En dat terugleggen van de ketting ging niet één, twee, drie. Nee, na een hele tijd klooien, zijn handen werden steeds smeriger, hij moest zelfs nog een schroevendraaier gaan halen om het spatbord eraf te kunnen schroeven om erbij te komen, lag het ding er pas weer op. De jongeman was perfect gekleed en nu zat hij hier op de stoep midden in de zon, vlak voor een overvol terras, te priegelen aan een racefiets van een hem onbekende vrouw.
Goed, ik was dus in de buurt van het Hoofddorpplein toen het in mij opkwam de goedheid van de mens te beschrijven en er precies op dat moment, echt waar, een fietser op me inreed. Met een enorme klap. Het was een jongen van een jaar of twintig met voorop het rekje van zijn fiets een meid in plaats van een mand, waardoor hij me niet had gezien. Zij gilde bakvisachtig. En ik riep: 'Wat doe je?'
Zonder op of om te kijken, of zelfs maar sorry te zeggen, stak hij de straat over. Toen ik na een tijdje weer opstapte, hoorde ik het giechelen van de meid nog. De rest van de tocht trapte ik zwaarder. Er schuurde iets. De stang van mijn fiets was verbogen. Het wiel liep aan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten