De poes was al een dag en een nacht weg. Het was niets voor haar. Ze ging nooit ver van huis. Ze moest wel verdwaald zijn. Het was een vrouwtje. Geen erg emancipatoire gedachtengang. Maar het ging om een poes.
'Nu niet gaan zeggen dat ze een matje is geworden,' zei Jeetje voordat ik mijn mond open had gedaan. 'Jij altijd met je dood, dood. DOOD.'
'Nee, jij,' zei ik. 'Het is jouw poesje dat nu zielig en alleen en uitgehongerd ergens op ons zit te wachten. En jij speelt lekker op je kamer met je monster-high poppen.'
'Ze komt heus wel terug, mama.'
'Jij maakt je helemaal geen zorgen. Dat vind ik nogal raar,' zei ik.
'Hoe wéét jij dat ik me geen zorgen maak?'
Het tengere, blonde kind stond op de vierde traptrede en keek naar me. Achteneenhalf jaar oud. Haar armen over elkaar. Zo'n monsterlijke pop in haar ene hand. In haar oorlelletjes kleine gouden ringen. Het ene lelletje roder dan het andere. Donshaartjes op haar oorschelpen. Het roze hemd hing half uit haar lila spijkerbroek. Vanaf een iets hoger standpunt bestudeerde ze de vrouw die voor haar stond. Mij. Haar moeder.
'Ik hoef toch niet de hele tijd te zèggen dat ik me zorgen maak.' Ze articuleerde alsof ze het tegen een zwakzinnige had. 'Of wel soms? Maak je je soms pas zorgen als je het steeds zegt? Nee, hè? Nee.'
Ik zei dat ze gelijk had, dat ze gelijk had. En rond drieën 's nachts zou de poes ook inderdaad gewoon terugkomen. Luid mauwend stond ze onder het raam. Verbolgen omdat het zo lang duurde voor iemand haar binnenliet.
'Sorry,' mompelde ik, 'sorry dat ik je zo lang heb laten wachten. '
maandag 13 januari 2014
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten