vrijdag 30 december 2016

Over wie gaat het?

Op 27 december was ik te gast bij Radio EenVandaag om over dit weblog en m'n column in Trouw te praten.
Ik zit in de studio en luister naar de aankondiging. "Na het journaal hebben we Elke Geurts te gast die ontroerend schrijft over haar scheiding." Zo'n typische radiostem. Ik glimlach naar de presentator.
We wachten tot het journaal voorbij is.  Na het liedje stelt hij de schrijfster, die over het verlies van haar liefde schrijft, voor aan het radiopubliek en stelt mij de vraag of ontroering is wat ik beoog met de stukjes.
Ik hoor mezelf op de radio praten over het einde van mijn huwelijk. Ik zie mijn stukjes in de krant over het huwelijk. Ik ben op allerlei manieren bezig er iets van te maken. Het vorm te geven. Zolang het maar niet het échte leven is.
Ik moet toegeven: er zijn de laatste tijd verdacht veel mensen om me heen die het over mijn scheiding hebben. Mensen die me mailen over mijn scheiding. Maar ik heb, als ik heel eerlijk ben, helemaal niet het idee dat ik echt ga scheiden.
'Dit doe jij expres, hè?' zeg ik tegen man. 'Zodat ik deze stukjes kan schrijven. En daarna lachen we er om.'
Man staat met zijn jas aan bij de deur en glimlacht. Zoals de zenboeddhisten glimlachen.
'Ik ga naar huis,' zegt hij.
Er zijn mensen die me schrijven dat ze zich zo herkennen in mijn verhaal, dat het lijkt of mijn verhaal hún verhaal is, én er zijn mensen - degenen die bij hun man of vrouw besloten weg te gaan  - die me schrijven dat ze nu inzicht krijgen in hoe hun ex-partner zich moet voelen.
Dat is mooi.
Dat zou een mooie bedoeling kunnen zijn van deze stukjes. Als er een bedoeling bestaat.

dinsdag 27 december 2016

Column Trouw 24 december

De andere vrouw

Het is geen mislukt huwelijk, zeggen de mensen. Zo moet ik dat niet zien.
Een verbintenis met iemand is een traject waarin je een tijd samen oploopt totdat het niet meer werkt. Het is bijzonder dat man en ik 24 jaar met elkaar opgelopen zijn. Zó moet ik dat zien.
Nu kan ik alle mogelijke nieuwe trajecten voor me zien. Ik zou deze columns net zo goed vooruit kunnen schrijven.
De Andere Vrouw  – ik noem maar een trajectje – zien we allemaal van heinde en verre aankomen. Glimlachend, elegant, komt ze naderbij. De voetstap ongehaast en licht, zou de dichter Fernando Pessoa zeggen.
Nee, ze is er nog niet, maar ze bestaat. En achter elke straathoek zou ze zich op kunnen houden. Waarschijnlijk dwaalt de andere vrouw al rond op ons nieuwbouweiland. Hoeven ze over een uurtje alleen nog maar tegen elkaar op te botsen bij de Bruna.
“Met die visualisaties van jou moet je oppassen,” zeggen de mensen. 
“Waarom?”
“Het is niet goed.”
“Omdat het dan echt gebeurt, hè?”
“Je roept het over jezelf af.”
Gisteren bezocht ik een kerstborrel en kwam daar een redactrice tegen met haar nieuwe man. Ik refereerde aan foto’s op haar Facebookpagina waarop ze samen met een meisje van een jaar of tien voor een kerstboom zat.
Wat een mooie dochter, was één van de reacties. En: Wow, wat lijkt ze veel op jou zeg.
Ik wist dat ze geen moeder was, maar vond het meisje ook haar evenbeeld. En we maakten grapjes over hoe ze al die tijd stiekem tóch een kind had. Haar nieuwe man vond het ook een fijn idee. We lachten. We namen nog een glühwein.
En toen doemde De Andere Vrouw weer op.
Deze keer plaatste ze foto’s van zichzelf op Facebook, met mijn meisjes  - voor een verlichte kerstboom, op de kunstijsbaan, aan een feestelijk gedekte tafel - hun lange haar op ingenieuze wijze ingevlochten, precies zoals het lange haar van die vrouw zélf ook ingevlochten was. Ze keek stralend in de camera. Merry Christmas, was het onderschrift. Hashtag: Familylife.
En bij elke eerste kerstdagfoto die ik aanklikte, begonnen mijn lachende meisjes meer op die trut te lijken.
Maar ik weet nu al dat ik de andere vrouw zal accepteren. We zullen weer gelukkig zijn. Eén grote vredige extended family. Voor de kinderen.

Nu stop ik. Voor ik het allemaal over mezelf afroep.

zaterdag 24 december 2016

Je familie

s Ochtends draaiden we een afspeellijst met 100 klassieke kerstliedjes. Man ruimde de afwasmachine leeg, las de krant en zette nog een kopje thee. Ik waste de haren van de jongste. Gewoon: de huiselijke taferelen. De zesjarige mocht na het bad haar nieuwe kerstjurk aan, ze wilde haar zilveren kettinkje om en ik vlocht haar haar extra mooi in. De elfjarige ging douchen. Ik stopte twee pyjama's in een tas. We maakten ons op om uit te gaan. Maar ik ging niet mee. Man nam me niet mee naar zijn familie. Het was niet zo dat ik dat niet van tevoren wist. Niet dat ik me er niet op voorbereid had. Het was ook niet zo dat ik me er niet bij neergelegd had. Maar ik had nooit van tevoren kunnen bedenken dat het zo voelde. Oké, ik had het al wél bedacht, maar voelen is toch echt wat anders. In deze tijden herken ik mezelf soms nauwelijks nog terug. Ik hecht bijvoorbeeld meer aan tradities - en symboolpolitiek  - dan ik ooit voor mogelijk had gehouden.
De elfjarige kwam uiteindelijk de trap af in een naveltruitje.
'Zo kun je écht niet naar jouw familie,' zei ik. 'Je familie ziet je aankomen in een naveltruitje.'
'Jij bent toch onze familie?' zei de zesjarige. 'Wij zijn toch familie?'
'Ja, wij zijn familie.'
De elfjarige zong: 'don't let me down, don't let me down. Don't let me down.'
Voordat zij in de auto stapten, stapte ik op de fiets en racete de stad in. De kerstlichtjes tegemoet. Hij krijgt me nooit, maar dan ook nóóit, meer terug, dacht ik.

vrijdag 23 december 2016

Het proces

Man en ik hebben de eerste afspraak met de mevrouw die ons gaat helpen bij het proces.
'Welke thee willen jullie?' vraagt ze. Ze noemt de soorten thee op die ze heeft.
'Ginger-lemon,' zeggen we tegelijk.
'De meeste mensen nemen ginger-lemon,' zegt ze. 'Grappig.'
Ok, op hetzelfde moment ginger-lemon zeggen, is geen bewijs dat we voor elkaar geschapen zijn.
We warmen onze handen aan ons kopje. De mevrouw tegenover ons is jong, scherp, professioneel, zakelijk, én aardig en invoelend. Ze neemt de tijd. We bespreken met haar de stappen die gezet moeten worden. Ze leert mij meer vragen te stellen. Als ik iets tegen man zeg, praat ik te snel, te slim en te stellig. Ik luister niet goed naar wat hij eigenlijk zegt.
'Dat is ook typisch iets voor vrouwen,' zegt ze. 'Daar moet ik thuis ook op letten.'
Ze vraagt ons waar het mis is gegaan. Ik vertel mijn aandeel. Man vertelt hoe hij zich gevoeld heeft.
'Wanneer is het leuk tussen jullie?' vraagt ze na een tijdje. 'Wat kunnen jullie wél goed?'
'Samenzijn,' zegt man.
'Jullie kunnen goed samenzijn?'
'Ja, wij kunnen heel goed samenzijn,' zegt man. 'Gewoon sámen.' Ze vraagt naar wat specifieke momenten. Hij vertelt. Ik zwijg.
Ik luister naar wat hij eigenlijk zegt.

woensdag 21 december 2016

Tezamen

We zitten aan het ontbijt met gedempt licht, drie brandende kaarsjes, kerstservetjes en 'we komen tezamen onder 't sterreblinken.' We preluderen hiermee vast op het kerstdiner dat ze vanavond op school zullen hebben. Het hoogtepunt van het jaar. Man stuurt een berichtje dat hij wegrijdt naar werk, en doet de groeten aan de meisjes.
'Papa is nu op weg naar Delfzijl,' zeg ik erbij.
'Wanneer komt papa eigenlijk terug?' vraagt de zesjarige.
'Papa komt je vanmiddag van school halen,' zeg ik. 'En dan gaan we de hapjes maken en...'
'Nee, dat bedoel ik niet,' zegt ze. 'Wanneer komt hij gewóón terug?'
'O dat bedoel je.'
'Wanneer komt hij bij óns terug?' De zesjarige kijkt me aan. Het kerstkoor zingt: Komt, laten wij aanbidden, onze Heer.
'Ik denk niet dat hij nog terugkomt, Deetje,' zeg ik dan. 'Reken er maar niet op.'
De elfjarige doet alsof ze gewoon haar boterham smeert, maar even spant haar hele lichaam zich.
'Komt hij nóóit hier terug?' vraagt de zesjarige.
Ik schud mijn hoofd en leg uit dat hun vader in een ander huis gaat wonen, niet ver weg van hen, waarheen hij ook zal gaan, nóóit ver weg van hen. Etc. De elfjarige staat op en zegt: 'En nu moet die domme kerstmuziek uit.'
De zesjarige zegt: 'Nou, zeg dan maar gewoon wanneer hij terugkomt uit..waar is hij?'
'Delfzijl.'
'Uit Delfzijl ja.'

dinsdag 20 december 2016

Column Trouw 17 december

Het glas

Twee weken geleden waren de meisjes bij man. Ik ging Chinees eten met een vriendin. Op weg naar de tramhalte liep ik heel hard langs Boven de Turk. Maar op de terugweg bleef ik er staan. Het was middernacht. Onze straat was uitgestorven. Mijn hoofd lag in mijn nek. Achter één van die ramen sliep mijn gezin. De meisjes in het tweepersoonsbed en man op een matras in de woonkamer. En ik wilde een baksteen door de ruit gooien, maar ik wist niet precies door welke ruit. Ik wilde ook niemand verwonden. Ik wilde alleen zo graag het glas breken dat tussen ons inzat.
Vorige week zaten man en ik tegenover elkaar aan onze tafel met een  espresso.
“Ik heb het gevoel dat we voor een glazen wand staan,” zei ik. “Ik wil er het liefst doorheen breken. En jij hebt meer zin om elk een eigen kant op te gaan.”
“Ik zou niet weten hoe dat moet,” zei hij, “erdoorheen breken.”
“We kunnen het op z’n minst proberen.”
Hij pakte onze lege espressokopjes en liep naar het koffiezetapparaat.
“We zouden in een heel nieuw level terecht kunnen komen!” Ik moest roepen om over het lawaai van de elektrische bonenmaler heen te komen.
“Ik geloof er niet in!” riep hij.
Gisteravond kwam ik thuis van lesgeven, man warmde de nasi voor me op, roerbakte wat taugé met pepers erbij en schonk wijn in. We kletsten over ons werk, de kinderen, daarna gingen we in de tuin zitten, dronken er een glas port en rookten een sigaret. We hadden het niet over de zakelijke mail die we beiden om tien minuten over half zes in de avond hadden ontvangen. Met een stappenplan.
“Kom morgenavond maar gewoon thuis eten hoor,” zei ik.
“Ik ben best laat klaar met werk.”
“Het is deze week toch een verloren week voor het echte gescheiden leven.”
“Ja.”
“Anders zit je daar Boven de Turk,” zei ik. “En elke keer als ik kook moet ik jouw portie weggooien.”
“Ik kan misschien ook later aanschuiven?”
“Zie maar.”
Binnen namen we nog een portje, masseerde hij mijn arm die ik nauwelijks nog op kan tillen, en toen trok hij zijn jas aan.
‘Och ja, die mail,’ zei ik toen ik hem uitliet. ‘We hebben het wel een andere keer over die mail.’
‘Ja precies.’
Ik zwaaide vanachter het glas van de voordeur naar hem. En hij naar mij.



maandag 19 december 2016

Kerst is stom

In de huiskamer staat een grote kerstboom met twee stalletjes eronder. De kerstboom is groter dan die ooit geweest is. Maar dat helpt niet.
De meisjes gaan op kerstavond tot en met eerste kerstdag naar de familie van man. Ik ben er niet bij. Dat is nu kennelijk vanzelfsprekend. Zo gaan die dingen.
Op eerste kerstdag worden ze op het station in Nijmegen afgezet. De meisjes en ik zullen man van ons weg zien rijden of andersom. Ik weet het niet. Het zal in elk geval ellendig zijn.
En de dag daarna gaan we met z'n vieren bij onze enorme boom zitten.
'Waaróm zouden we apart kerstmis vieren als we het ook samen doen?' riep Jeetje uit. 'Ik vind dat stom. We zijn zo váák samen!'
Ik vind dat dus ook hartstikke stom. We zien elkaar tot nu toe nog vaker wél dan niet, maar júist met kerst kunnen we niet samen zijn. Alleen omdát het kerst is.
Niet dat we beiden nou zo'n geweldig hechte families hadden. Kerst is altijd enigszins wurmen, wringen en gezellig doen met z'n allen. Omdat het zo hoort. En dat is soms best leuk, maar ik herinner me toch vooral het gehang en de korte wandelingen naar nergens.
Nú zijn we er ineens heel oprecht over.
Het liefst zou ik man gewoon meenemen naar mijn ouders. Wat mij betreft hoort hij er ook bij nu onze relatie veranderd is. Nu wij als stel in een transformatiefase zitten of waar we verdomme ook in zitten. Maar dat vindt hij denk ik niet en ik vrees dat mijn familie ook gek op zou kijken als man gewoon mee zou gourmetten.
Ik vind het een bekrompen manier van denken. Het is toch allemaal fake. Maar juist het feest van het samenzijn is voor ons dit jaar het feest van het alleen zijn. Het uiteenvallen van het gezin. Het feest van de losse scherven. De pijn. Terwijl het op de gewone dagen al moeilijk genoeg is allemaal.
Maar goed, ik weet ook niet wat ik me druk aan het maken ben over Kerst. Ik ga deze hele week de kaarsjes op tafel zetten. Voor ons drieën. Jeetje. Deetje. En ik.

donderdag 15 december 2016

Don't mention the war

We hebben sinds man Boven de Turk woont precies één week als een echt gescheiden gezin geleefd. Het kwam er daarna op de een of andere manier maar niet van. Man miste zijn thuis. Het mag duidelijk zijn wie ík miste. We misten ons warme nest. De meisjes vonden het zo ook veel fijner. 
Och en als we 'the war' maar niet bespraken, ging het prima. 
Och en ik raakte gewend aan een man die tegen tien, elf uur 's avonds het huis verliet. Ik geef toe, het was ook prettig om even rust te hebben.
Och zo is het ook goed, begon ik te denken. Als het precies zo blijft.
Ik weet nog dat ik als kind bedacht had dat ik mijn moeder als pop zou gaan gebruiken als ze dood was. En de enorme opluchting die ik daarbij voelde. Het was een simpele oplossing voor een definitief afscheid. Zo zou ik het gaan doen.
En toen mijn oma stierf - met wie ik één op één verbonden was - , ik was in de twintig, heb ik dagenlang bijna onafgebroken naast haar opgebaarde lichaam gezeten. Ze lag thuis in bed. De vriezer sloeg steeds aan. Maar ik weet nog dat ik na een tijdje dacht: zo is het ook goed. Als ik maar altijd bij je kan komen zitten.
We kunnen concluderen dat ik slecht ben in afscheid nemen. Ik had me - na een kwart eeuw -  geloof ik nét helemaal aan man gehecht. 
Jarenlang stond de eerste strofe van het gedicht van Pessoa ingelijst op mijn bureau:  
'Vrij wil ik zijn en onoprecht,
Zonder geloof of plicht of plaats.
Zelfs liefde wil ik niet, die hecht.
Heb mij niet lief: dat 's wat ik haat.'
En in die tijd had man mij ontzettend lief. Maar leek het mij niet verstandig daar helemaal in mee te gaan. Juist vanwege dat ellendige afscheid.

.