Ik ging naar Den Bosch waar pedagogiek studenten van verschillende hogescholen uit het zuiden van het land zich verzameld hadden om allerlei workshops te krijgen van experts. Op mijn lokaal stond Het maakbare kind. Die workshop ging ik geven. De expert was ik. Achter de lessenaar nam ik plaats en begon een paar a-viertjes in stukken te knippen waarop ik stellingen had geschreven. Het maakbare kind, het maakbare kind.
Het lokaal stroomde vol met meisjes. Vijfentwintig meisjes van net twintig of net nog geen twintig. Jonge pedagogen. Ze keken me aan. Ik vond het op de een of andere manier wel meteen gezellig dat het allemaal meisjes waren. Nu het maakbare kind nog.
Ik vertelde over mijn roman. En las een stukje voor. Iemand vroeg: 'Waarom heb je dit geschreven als je het niet zelf hebt meegemaakt?'
Ja, waarom eigenlijk?
Even later werd er druk gediscussieerd, in groepjes, naar aanleiding van wat kwesties die ik uit mijn boek had gehaald. Dat werden zeer levendige gesprekken waarna ik echt moest concluderen dat het met de toekomst van pedagogisch Nederland heel goed gesteld is. Hun toekomstbeeld was veel rooskleuriger dan ik verwacht had. (Of dan het mijne is) Ze waren meer betrokken, liefdevoller en genuanceerder. 'Vorige generaties hebben moeite met mensen die anders zijn,' zei een studente, 'maar dat speelt voor ons helemaal niet meer.'
Nu, op hetzelfde moment dat ik over pedagogiek schrijf, krijgt mijn eigen maakbare kind een gigantische woedeaanval. Had ik maar één van die meisjes hier, die zouden wel weten hoe ik dat het beste aan kon pakken. 'Jij krijgt de hele dag geen eten als je niet ophoudt,' is vast niet aan te raden.
zaterdag 22 maart 2014
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten