In een flessenhals zat ik. Klemvast. Ik wist niet hoe lang ik daar al in zat en hoe ik daar ooit in terechtgekomen was, maar het begon er zo langzamerhand te benauwen. Te stinken ook. Dat wist ik. Steeds als ik naar mezelf keek - zo'n grote geest in de hals van een fles gepropt - moest ik denken aan de baby met ernstige afwijking die ik vorige week op sterk water had zien staan. Het enorme, dode snoetje platgedrukt tegen het glas. Ingemaakt. Ik vroeg me af óf en hoe ik ooit levend uit deze fles tevoorschijn zou komen.
Tot ik op deze Pinksterochtend mijn voordeur opende.
Het begon meteen al op de stoep tegenover mijn huis. Er was een zwembad neergedaald met alleen maar lachende kinderen er in. En in het Diemerpark wandelden en fietsten de mensen, ze sportten, kletsten en her en der lagen ze in het gras. Tegen elkaar aan. Als gouden stipjes waaierden ze voor me uit, dansten ze voor mijn ogen, vingen de ene frisbee na de andere. De babykonijntjes hupsend voor hun voeten. Overal om me heen zag ik families met picknickmandjes. Op het strandje waar ik voorbij holde, werden kleine schepjes in het zand gestoken. Emmertjes werden omgekiept. Water spatte op. Honden renden rond met stokken in hun bek. Ook zij hadden de geest gekregen. Het was vanzelf gegaan.
zondag 24 mei 2015
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten