Bij thuiskomst trof ik mijn gescheiden
buurvrouw rokend op een krukje, in haar smalle halletje, de voordeur op een
kier, een lege fles wijn naast haar.
‘Waarom moet ik altijd alles alleen doen?’ zei
ze.
We bezochten de buurtborrel in het café op de hoek
van onze straat. Allemaal gelukkig getrouwde stellen. De buurmannen spraken over World Wide Domination en de vrouwen doopten hun vingers in
kaarsvet, wreven er zachtjes mee over hun neus, en hadden het over
Passionele Liefde. Er waren flessen wijn, er was whisky en de traditionele schaal bitterballen. Het was de
eerste keer dat ik zonder man bij een buurtborrel was. De borrel ging gewoon
door, dat was het vreemdste. Ook zonder hem. De buurmannen leken
hem helemaal niet te missen. De nieuwe status quo werd zonder slag of stoot
aanvaard.
Ik keek rond, stak een bitterbal in mijn mond en
besefte dat dit het was. Hier hoor ik niet meer bij, dacht ik.
Mijn gescheiden buurvrouw en ik giechelden. Als twee bakvissen.
Zoals er vroeger een tweedeling was tussen de moeders
en de niet-moeders, zo voelde ik nu voor het eerst de tweedeling tussen de stellen en de
alleenstaanden.
Rond middernacht stond ik met een paar gelukkig getrouwde buurvrouwen
buiten te roken en één van hen zei: 'Gescheiden vrouwen horen er ook bij.'
“Ja,’ zei een andere, ‘die zijn er toch gewoon
óók?”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten