donderdag 17 juli 2014

Allergelukkigst

Onze binnentent is altijd zeiknat van ons geadem en mama’s scheten. Ons tentje heeft een schutkleur. Van veraf kun je ‘m haast niet in het gras zien staan. De hoogst haalbare vorm van onzichtbaarheid vindt papa. We hebben de beste camping ooit. We hebben het veld al twee dagen voor ons alleen. Al die tijd sta ik op mijn handen. Mama ligt in haar badpak in de zon, plat op haar dikke buik, met rossige armen en benen wijd, te slapen. Het zweet drupt onder haar oksels vandaan en langs haar liezen. Haar hoofd is knalrood. Ze is levend aan het verbranden, maar wil zich per se niet insmeren. Papa zit even verderop onder een boom te lezen. In kleermakerszit. Hij draagt alleen een zwart slipje. Zijn rug is gekromd, zijn ribben steken iets uit. We zijn op ons allergelukkigst zo. Al beginnen mijn polsen wel te krakken van het steeds op mijn handen staan.
'Wil jullie dochter misschien met onze kinderen spelen?'
Op de derde dag zie ik een paar gladde vrouwenbenen naast me in het gras. Gelakte nagels in teenslippers. Daarnaast een heleboel paar blote kindervoeten.
Voordat de mevrouw meer kan zeggen, sta ik al rechtop en maak een snoekduik de tent in.
De hele verdere dag blijf ik daarbinnen. Terwijl de zon recht door het doek heen brandt, intussen alle kinderen van de camping eromheen cirkelen als roofdieren en onophoudelijk dreigen ze: ‘Als je eruit komt, gaan we met je spelen. Spelen. Spelen.’
De volgende ochtend, nog voor de rest van de camping wakker is, nog voor het sanitair gepoetst is, vertrekken we.
‘Het was zo’n mens dat uit was op contact,’ zegt papa over die mevrouw. We rillen.
Het allerergste wat mensen ons kunnen vragen is: ‘Komen jullie straks bij ons een glaasje drinken?’ Maar gelukkig heeft nog nooit iemand dit recht in ons gezicht gezegd. Omdat we altijd op tijd weg zijn, zegt papa. Omdat er niemand op deze hele aardkloot is die met ons een glaasje zou willen drinken, zeg ik. Vanwege mama. Gelukkig.

Geen opmerkingen: