De bel ging. Ik wist het. Ze zouden, tussen zo en zo laat, mijn nieuwe telefoon brengen. Ik rende van de derde verdieping naar beneden. Op mijn sokken. Voor ik halverwege was, ging de bel weer. Degene die met mijn nieuwe telefoon aan de deur stond, drukte nu erg hard en erg lang.
Het sneeuwde zag ik toen ik het halletje stond. Misschien vandaar. Ik deed open, meteen stapte er een jongeman naar binnen en trok de deur achter zich dicht.
'Kom binnen,' zei ik. 'O, je bent al binnen'
'Het is koud.'
Daar stonden hij en ik samen in het kleine halletje gepropt. Hij had typische, lichtgele ogen. Al zijn gele ogen geen bewijs van iets.
Hij moest mijn identiteitsbewijs hebben. Zijn taal was uiterst voorkomend en beleefd. Maar ik zou het niet vreemd vinden, als hij even snel achter me langs zou lopen om aan mijn aanrecht een boterham te smeren. Vanwege honger. Het paspoort dat ik hem gaf was één maand verlopen.
'Uw rijbewijs dan?'
'Heb ik niet.'
'U krijgt de telefoon niet,' zei hij.
'Ik hoef die telefoon ook niet meer,' zei ik. 'Ik hoefde sowieso geen telefoon.'
De jongeman verdween weer uit mijn leven zonder een nieuwe telefoon gebracht te hebben maar ook zonder een boterham te hebben gepakt.
woensdag 4 februari 2015
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten