Twee dagen na mij viel Jeetje uit het klimrek op het schoolplein. Een spierwit gezichtje met een hele grote pleister op haar kin. Bloed op haar jas. Zo wachtte mijn gevallen kindje mij op in het klaslokaal.
Vallen is verschrikkelijk. Ik herinnerde het me als de dag van eergisteren. Een mens wil niet vallen. Maar een mens valt onherroepelijk. Er is nog nooit iemand het graf ingegaan, zonder ooit te zijn gevallen.
Het zijn niet de kneuzingen, schaafwonden en schrammen die het erg maken: het is de vernedering. Het onvoorspelbare. Waar op de wereld kun je nog op vertrouwen, als je blijkbaar kunt vallen. Hoe durf je nog ooit te lopen, te klimmen of wat dan ook te ondernemen: als je het volgende moment plat op de stenen kunt liggen? Terwijl de rest van de wereld toekijkt.
Ik had twee dertienjarige Marokkaanse jongens die stilstonden om me op te rapen. Jeetje had een hele klas erbij staan, en ook wat kinderen uit vreemde klassen, toen ze viel.
'O wat zielig zeiden ze allemaal, mama.'
donderdag 18 februari 2010
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten