Halverwege het Diemerpark rende ik, voor zover je van rennen kon spreken, het was een paar stappen hardlopen, stoppen vanwege pijn, uitblazen, verder strompelen, ik moest om de zoveel meter stilstaan omdat mijn longen zeer deden. Omdat ik dacht dat ik geen lucht meer kreeg. De verkoudheid er even uitlopen, was veel te optimistisch gedacht. De verkoudheid erkennen zou misschien een beter idee zijn geweest.
Het was het einde van de middag, de zon scheen. Het was hier stil en verlaten. Mooi. Verderop stond alleen een jongeman in de berm. Roerloos. Hij tuurde door een verrekijker over de lege vlakte. Zijn fiets op de weg geparkeerd. Er ging een rust van hem uit. Hij deed me denken aan een ex-vriendje. Iemand van drieëntwintig jaar geleden.
Meer strompelend dan rennend naderde ik de vogelaar. Steeds scherper kreeg ik hem in het vizier. Hij droeg een broek in een aardetint. Donkerblauw fijnbreisel. Halflang donker haar. Pas toen ik een meter of twee van hem verwijderd was, kon ik hem determineren.
Ik begon met mijn schoenen over het asfalt te sloffen. (Mijn manier van contact zoeken) Hij keek op.
'Jij aan het rennen?' zei hij.
'Jij grijs haar.'
'Ik was hier aan het ontspannen.'
'Ik ook. Iets gezien?'
'Een valk.'
Ik keek omhoog en zag de kale electriciteitsdraden.
'Ja, die is nu weggevlogen,' zei hij.
Na een praatje, - alsof ik een andere tijd in was gestrompeld, het verleden in geflitst - vervolgde ik mijn oude pad en stapte hij op zijn fiets. Het heden weer in. Even later stond ik thuis, binnen in de woonkamer. Met die oppervlakkige ademhaling van mij.
vrijdag 29 augustus 2014
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten