Voor ik naar binnenging, stond ik een tijdje door het keukenraam te kijken. Man lag op het vloerkleed voor de kachel. Hij keek televisie op de iPad. Tot voor kort was dit tafereel het beschrijven niet waard. Nu was het een ideaal plaatje. Een wonder haast. Zolang ik buiten bleef staan.
Voor mij voelt het alsof hij drie weken geleden stierf en dan ís hij er steeds ineens weer.
Meteen toen ik binnenkwam, stond hij op van het kleed en ging op de stoel zitten.
Hij had met de meisjes gegeten en ze naar bed gebracht. Ik was netjes tot half tien thuis weggebleven.
Daar zaten we. Tegenover elkaar. Boven sliepen onze meisjes. Ik vertelde ditjes en datjes over mijn dag, zoals ik gewoon ben. Hij begon zijn schoenen aan te trekken.
'Ik ga maar eens.'
'Ja.'
'Ik ben moe.'
'Ik ook.'
'Ik had nog wel wijn voor je,' zei hij.
'Zullen we nog één glaasje wijn drinken?'
'Dat is goed.'
Even later zaten we in de tuin. We hadden het over het tijdelijke appartement dat hij over anderhalve week zou betrekken. Hier op het eiland. Over dat dat prettig is. Dat het goed zal zijn als hij weer meer betrokken kan zijn bij de meisjes.
'Ik mis ze vreselijk,' zei hij.
'Ja.'
We dronken dat ene wijntje. We rookten.
'En mis je mij ook?'
'Nee,' zei hij, 'jou niet.'
'O.'
'Helemaal niet.'
'Misschien komt dat nog.'
'En mijn droefheid, of depressie wat was het? is al bijna weg,' zei hij.
'Dan is het toch ergens goed voor.'
'Ja.'
'Nu heb ik de droefheid.'
'Ja,' zei hij.
We lachten. De wijn was op. De sigaret was op. En toen zwaaide ik de levende dode weer uit.
woensdag 26 oktober 2016
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten