Op de terugweg in het vliegtuig las ik Retour Palermo van Philip Snijder, dat precies de broeierige sfeer van de Italianen trof, ik las ook over de Catacomben van de Capucijnen die ik de dag ervoor had betreden. We hadden de hele stad ervoor doorkruist. Als er ergens iets met dood te doen is, ben ik er als de kippen bij. Als ik moet kiezen tussen moderne kunst of de echte dood, wordt het dat laatste.
We liepen in de bloedhitte, langs wegen met toeterende auto's die kris kras door elkaar reden, langs ingestorte gebouwen, - al die dagen hebben we doorlopend tegen elkaar gezegd 'dit zouden we nooit hebben kunnen doen als we met kinderen waren' - en dat was ook zo, we zouden het allemaal nooit hebben kunnen doen als we met kinderen waren. Verdwalen, dat deden we vroeger graag, dat deden we nu weer meteen, willekeurige wegen inslaan, in achterbuurten belanden, er is niets leukers dan dat.
We zouden de kinderen ook niet mee de catacomben in hebben kunnen nemen, althans Jeetje van zes niet, Deetje van één wel, die zou het hoogstens een beetje koud gekregen hebben, voor je het weet zou Deetje in de kist van de tweejarige Rosalia Lombardio zijn geklommen, die daar lag te 'slapen' met de strik nog altijd in het bruine haar, geboren in het geboortejaar van mijn oma. Oma moest er nu trouwens net zo uitzien als de meerderheid hier, onvoorstelbaar, maar toch stelde ik het me voor. Het is de waarheid.
Deetjes dikke blote benen op de kinderafdeling in de catacomben zouden ook teveel detoneren met de pezige beentjes van haar leeftijdgenoten die rechtop in de nisjes stonden, met hun kleren nog aan. Mooie ouderwetse jurkjes. Zusjes, of waren het tweelingen, bij elkaar in een nisje. Of in een kistje. Allemaal ooit door ziekte geveld.
Maar we liepen er zonder kinderen, totaal onvoorbereid ook op wat we te zien zouden krijgen, we kwamen regelrecht van een toneeluitvoering van tienermeisjes in de zaal boven deze grot waar Forever Young loeihard door de ruimte schalde, forever young bleef de kleine Rosalio Lambardio in elk geval.
We dachten aan misschien drie skeletten, maar hadden nooit aan deze vele duizenden lijken gedacht. Gang na gang, links en rechts van ons hingen ze. We aanschouwden de dood, al had ik meer het gevoel dat de dood òns aanschouwde. Zij waren met zovelen. Al hadden ze geen ogen meer. Ze keken. De toekomst keek naar ons. Deze kant gaan we op. Allemaal. Er was een mannenafdeling, een vrouwenafdeling, een afdeling met geleerden, monniken, schrijvers, kinderen, baby's. Maar dat had niet gehoeven. Ze zagen er allemaal eender uit. Sommigen hadden nog haar, vel op hun gezicht en handen. Ze waren opgevuld met stro.
Ze hingen daar vrijwillig. Een alternatieve wijze van begraven omdat de begraafplaats van Palermo vol was. Het leek hun wel wat om na hun dood bekeken te kunnen worden. Ik denk dat ze daar nu spijt van hebben. Maar voor spijt is het na je dood wel te laat. Het schijnt dat de mensen hun overleden familielid dat in die Catacomben terechtkwam nog regelmatig gingen verkleden. Zodat ze er netjes bij hingen.
De oudste dode was van halverwege de zestiende eeuw en de jongste dode was aan het begin van de negentiende eeuw geboren, daarna stopten ze met deze manier van begraven.
Zolang heb ik daar niet rond kunnen dolen, in die catacomben. Ik had het nu nog wel een keertje willen zien. Rustiger. Maar nu zit ik alweer thuis, precies toen we landden, las ik ook de laatste bladzijde van het boek. Mooi afgerond.
woensdag 15 juni 2011
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten