donderdag 23 juni 2011

Iemands kind

Fabio (43), de schoonmaker, heeft last van keelpijn. Ik voorzie hem van een groot glas diksap. Staand aan het aanrecht drinkt hij het leeg, het hoestje dat erop volgt heeft iets griezeligs. Een paar seconden is zijn hele lichaam gekromd. Zijn ogen worden glazig. Hij houdt zich vast aan het blad.
'Gaat het wel?'
'Niet zo best,' zegt hij.
'Misschien kun je beter naar huis gaan,' zeg ik. 'Als je te ziek bent, kun je niet werken.'
'Ik ga dood,' zegt hij.
'O, je bent stervende.'
'Ja, ik ga dood.'
'Waar ga je dan eigenlijk naartoe?'
'Naar de hemel,' zegt hij.
'Nee, jouw lichaam. Waar wil je liggen?'
'In het riool. Ze gooien mij denk ik in het riool.'
'Nee, zulke dingen doen ze in dit land niet.'
'Wat doen ze dan met illegalen?'
'Eh, zeg, Fabio is er iemand die ik moet bellen als je sterft?'
'Mijn moeder, alsjeblieft.'
'Heb jij nog een moeder?'
'Ja, ik bel mijn moeder elke zaterdag.'
'O.'
'En dan zegt ze tegen mij: 'ik ben altijd dicht bij jou, mijn kind.'
'Goh zeg.'
'Maar dáár heb ik nog nooit iets van gemerkt!' Fabio's lach gaat over in een hoestbui. Hij besluit toch aan het werk te gaan. Ht is maar een griepje.
'Je bent ook nog te jong om dood te gaan,' zeg ik.
'Dat weet je nooit,' zegt hij.
'Staat het nummer van je moeder in je telefoon?'
'Ja bij mãe.'