Ik stond voor het eerst even alleen buiten. Het was er koud en het miezerde. Mijn buik was leeg. Er liepen ratten. Er lagen vuilnishopen. Een twaalfjarig jongetje in trainingspak maakte wilde tongbewegingen. Er stortten vliegtuigen neer. Een meterslange buurman met een reuzenbril op zijn neus, begon enthousiast te vertellen dat hij niet van baby's hield.
'Ze kijken zo wezenloos,' zei hij. 'Ik heb er niets mee. Niets!'
'O,' zei ik.
Ik wil graag echt contact,' zei hij. 'Communicatie daar hou ik van.''
'O, ja,' zei ik.
'Ik vind ze pas leuk vanaf een jaar of twee,' zei hij.
Voor ons raam stond man met een roze bundeltje in zijn armen, dicht tegen zich aangedrukt. Een glimlach op zijn gezicht.
'Ik ga maar eens naar binnen,' zei ik tegen de buurman.
Nu zit ik eraan te denken nooit meer naar buiten te gaan noch iets anders te doen in mijn leven dan het allerbelangrijkste. Namelijk: op een stoel zitten en Deetje wezenloos aanstaren. En dat zij terugstaart. En haar oortjes bestuderen die een heel aparte structuur hebben en losse oorlelletjes. En haar wangetje aaien. En haar lipje met het blaartje erop. En haar pikzwarte, zachte haartjes.
Omdat Wiplala uit was, begon ik Jeetje vandaag uit de kinderbijbel voor te lezen.
'Komt dit boek wel goed?' vroeg Jeetje na hoofdstuk 1. 'Gaat die vrouw van Abraham wel mee naar het beloofde land?'
donderdag 13 mei 2010
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
1 opmerking:
Gelukkig ben je het schrijven na de bevalling nog niet verleerd! Mooi stukje; heb hem hier hardop thuis voorgelezen. Dat je het maar weet.
Een reactie posten