'Ik ga buiten spelen!' zegt ze. De voordeur slaat dicht. Jeetje had buurtkinderen op de stoep gezien en was niet meer te houden.
Kom terug, wil ik roepen, Jeetje kom terug! Ik zit binnen met de baby op mijn arm. Die al naar me aan het lachen is. Haar ogen worden halve maantjes van de pret.
Voor de komst van Deetje zat ik altijd op het bankje voor het huis als Jeetje buiten was. Nu speelt ze al voor de zoveelste keer in de straat zonder ouderlijk toezicht. Ja, ik kijk af en toe door het raam of ze wel uitkijkt bij het oversteken.
Vanachter het raam, met de lieve, lachende baby op mijn arm, zal ik ook precies kunnen zien hoe Jeetje geschept wordt. Door die idioot die zo hard door onze straat scheurt. En er komen steeds meer idioten. Hebben we een piepkleine dochter erbij, zul je net zien dat die grote wegvalt.
En als Jeetje weer heelhuids binnen is, we samen boterhammen eten, en het heel stil blijft in mijn voormalige schrijfkamer, vrees ik voor het leven van mijn hele kleintje.
Jeetje vertelt mij verhalen, terwijl ik door de muur heen voel hoe Deetje aan het wegzakken is in een diepe, steeds diepere, slaap. Tot ze de ijskoude ondergrens nadert. Deetje! wil ik roepen. Deetje blijf hier!
Zo ontglippen mij mijn kinderen. Terwijl ik oplet. Ongelukken zitten in kleine hoekjes. Er zijn ook verdacht veel schrijvers met dode kinderen.
maandag 31 mei 2010
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten