Op de heenweg viel Jeetje halverwege van de trap. Ze was vooral snel beneden. En al gauw liepen we samen - in vrede - in het zonnetje, met allebei een tas. Bij de slager kreeg ze een plak worst, bij de groenteboer een appeltje en bij de notenwinkel een abrikoosje. En ze zei overal 'dank je wel'.
Toen we op de terugweg de trap beklommen, bleef Jeetje halverwege staan: 'Ik kan nu niet omhoog vallen, hè?'
'Nee, dat kan niet.' Ik stond achter haar - in elke hand een volle tas en op mijn rug één. Ik wachtte.
'Waarom eigenlijk niet?' vroeg ze bedachtzaam.
'Alles kan alleen omlaag vallen, omdat we zwaar zijn.'
'O.' Ze dacht na.
'Loop maar even door, liefje. Ik heb veel tassen.'
We klommen verder omhoog. Tot ze ineens weer stil stond.
'We gaan allemaal een keer dood, hè?' vroeg ze.
'Jaha,' zei ik.
'Nu toch niet?'
'Nee, nu niet.'
'Het duurt nog lang voor we doodgaan.'
'Precies. Heel lang.'
'Maar ik wil nooit dood.'
'We hoeven ook nog helemaal niet dood. Loop maar door. Mama heeft echt hele zware boodschappentassen.'
'Niemand wil toch dood?' zei Jeetje en ze begon alle mensen op te sommen die ze kende, en die volgens haar allemaal zeker nooit dood zouden willen.
'We willen inderdaad liever leven,' zei ik snel.
'Maar we gaan tóch dood!' zei Jeetje. Ik hoorde een lichte triomf in haar stem.
donderdag 13 november 2008
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten