vrijdag 24 april 2009

Weg

Volgende week rond deze tijd zal er weer een berichtje staan hier. Dan ben ik weer terug. Als het vliegtuig goed geland is.
Hopelijk hebben Axel, Roger, Hermann en Geoffrey van het rugbyteam uit New-Jersey het leuk in ons huis.

donderdag 23 april 2009

Verrotting

Ik ben op zoek naar de geur van verrotting in de keuken. Even later diep ik een zak krieltjes op. Als uit een diepe, donkere grabbelton. Meteen raak.
'Kijk, dit gebeurt er met aardappeltjes als je ze lang laat liggen. Heel lang.' Ik laat Jeetje de krieltjes zien. Struikgewasjes kun je het beter noemen. Zo dadelijk zullen ze met zak en al de keuken uit wandelen. Jeetje luistert aandachtig naar mijn verhaal. Scholing begint bij jezelf.

Ik open de deur van de koelkast en begin de inhoud ervan in rap tempo over te hevelen in een gigantische vuilniszak.
'Waarom dóé je dat?' vraagt Jeetje. 'De yoghurt was toch nog niet op?'
'Het is niet meer goed als we terugkomen.'
Man raapt twee wortels op van de gangvloer.
'Gooi je de wortels ook al weg, papa?'
'Ja,' zegt man.
'O, ja. Dat moet wel!' roept Jeetje. 'Anders groeit er straks een wortelboom in de gang. Dan kunnen we er niet meer door, hè? Als we weer terug zijn.'

woensdag 22 april 2009

De oude/nieuwe geur van school

We hadden een intake gesprek voor de basisschool. Over twee weken gaat Jeetje er wennen. Op mijn rode hakken liep ik het gebouw in. Naast mijn jarige, in het nieuw gestoken, man. (Die als kind vier keer zèlf besloot van basisschool te veranderen omdat hij er ongelukkig werd.) Ondanks mijn podologisch voorgeschreven Nikes met steunzolen, had ik sterk het gevoel de lagere school op hakken te moeten betreden.
En toen ik al die kleine tafeltjes en stoeltjes zag, alle kinderen die er rondliepen, en de ouders, opa's en oma's die met ons buiten hadden staan wachten en nu met ons, of wij met hen, de gangen instroomden om het jongvolk op te halen - zij allang niet meer op hakken - vroeg ik me af hoe - en of - ik ons Jeetje hier straks nog ooit terug zou kunnen vinden. En zij mij. En vooral: zij zichzelf.
We slalomden een tijdje achter de concierge aan en tenslotte stonden we oog in oog met de juf.

dinsdag 21 april 2009

Voorhoofd

'Iedereen op de hele wereld heeft een voorhoofd', constateert Jeetje (bijna 4) op deze ochtend. 'In Portugal, India, Duitsland, Noorwegen, Ierland, de Noordpool. Alle mensen hebben een voorhoofd. Overal.'
'Verrek,' zeg ik, 'daar heb ik nooit eerder over nagedacht.'
Jeetje voelt aan haar voorhoofd. Wrijft er zachtjes over. Tikt ertegen. Kijkt me aan.
'Maar er was één meisje,' zegt ze. 'Er was een meisje dat haar voorhoofd verloren was. Het waaide hard - heel hard - en toen waaide er zomaar een stukje van haar voorhoofd weg.'
Onwillekeurig betast ik mijn voorhoofd. Of ik dat meisje soms ben. Voor je het in de gaten hebt, kun je een stukje voorhoofd kwijt zijn.
'En het meisje kon niet huilen, ' vertelt Jeetje verder, 'want haar mond en haar ogen waren er al afgewaaid.'

maandag 20 april 2009

Door niemand gemaakt.

'Wat is aan de oevers van de tijd?' vraagt Jeetje. Tijd 07.30 u. Ontbijt. Op de achtergrond klinkt spinvis.
'Dat is vooral een zin voor in een gedicht.'
'Waarom zingt hij dat dan?'
'Kijk, je hebt aan de oevers van de rivier. Een rivier is iets tastbaars. Maar 'de tijd' is niks. Of nou ja: niks. We worden elke dag ouder, natuurlijk. Dat is ook iets.'
Jeetje kijkt me aan.
'Wat wil je op je brood?'
'We worden elke dag ouder', zegt ze. 'En dan? En dan? En dan? Op het laatst? Mama?'
Jeetje vraagt naar de bekende weg. Ze vindt het zelfs leuk. Voor mij is het te vroeg voor zo'n gesprek.
'Dan gaan we dood, hè!' juicht ze al.
'Wat wil je nou op je boterham?'
'En dit bord gaat niet dood!' Ze pakt haar bord vast. 'Dit bord kan niet dood. Als ìk dood ben, is het bord nog niet dood.'
'Pindakaas of appelstroop?'
'Omdat het door opa is gemaakt!' zegt Jeetje. 'Alles wat door opa is gemaakt, gaat niet dood. Alles wat door iemand is gemaakt, kan niet dood.'
Ik knik.
'En wij wel,' zegt ze.

(opa is keramist, red)

zaterdag 18 april 2009

Lekker

Jeetje en ik zitten in de woonkamer. We hebben allebei een spijkerbroek aan met een hemdje erboven. Ik zit op de bank, zij op de stoel met haar voeten op de radiator. De zon schijnt in onze gezichten. Ik lees het nieuwe NRC weekblad. Over de doldwaze jeugd van de schrijfster Tania Heimans. En Jeetje leest de nieuwe Pipa Panda. Ver weg - in het duistere, koele achterhuis - is man aan het dweilen.
'We zitten hier allebei lekker te lezen, hè Jeetje?'
'Ja.'
'Ja,' zeg ik. 'En papa is lekker de keuken aan het dweilen!'
'Nou,' zegt Jeetje, ' Lekker is een beetje pesten hoor mama. Dat kunnen we beter weglaten.'
'Papa is de keuken aan het dweilen.'
'Ja,' zegt Jeetje. 'Dat is beter.'

vrijdag 17 april 2009

Was ik maar een kapster

Rechtstreeks van de computer kwam ik. Bij de kapper zat ik naar het gezicht in de spiegel te kijken. Dat was ik dus.
Nog een geluk dat het beeldscherm geen spiegel is. Ik zou me de hele dag doodschrikken. Het beeld was tamelijk horror-achtig. Zorgwekkend ook. Precies zoals de gezichten van de mensen in mijn verhalen. Hol. Het had grote uitstekende jukbeenderen. En andere beenderen. Rimpels. De ogen gaven licht. Door huidverkleuring. Ze leken soms ook even op te flakkeren. En dan weer uit te doven. De oogopslag was werkelijk die van een vreemde. Een geestelijk gestoorde bedoel ik daarmee. Met opgetrokken schoudertjes. Hoe normaler ik probeerde te kijken, hoe gestoorder ik eruit zag. De kapster was geconcentreerd bezig met wat dorre plukken van mijn haar. Ik hoopte - van ganser harte - dat ze niet naar het gezicht zou kijken dat eronder zat.
Phil Collins zong Another Day In Paradise.

donderdag 16 april 2009

De doos

'Wat is dit voor een doos?' Man komt mijn werkkamer binnen met de bruine doos in zijn armen. 'Voor de heer het Wed.'
'Ja, vreemd hè?'
'Ziet eruit als een bom,' fluistert hij. 'Een bompakket.'

Tegen twaalven was er een TNT busje voor ons huis gestopt en de pakketbezorger belde bij mij aan.
'Voor mij?' Ik verwachtte niets. Maar de laatste tijd kreeg ik allemaal cadeaus toegestuurd. Bloemen, een chocoladetaart. Dus zo gek was deze doos niet.
'Inderdaad, voor u!' zei hij.
Ik nam de doos in ontvangst. Aan dhr. het Wed stond erop. Per adres. Ene de heer het Wed ontving pakketten op ons adres. Voor ik de bezorger kon zeggen dat ik niet de heer het Wed was, had hij de deur al achter zich dichtgetrokken. Ik hoorde de deuren van zijn busje dichtslaan. Hij reed weg. Ik liep met de doos de trap op. Hij was niet zwaar. Maar toch hield ik 'm iets van mij af. Het was vreemd, die naam. Bij de post voor de vorige bewoners was ik 'het Wed' nog nooit tegengekomen. Er stond ook geen afzender op.

Man pakt een groot mes en neemt de doos mee naar balkon.
'Doe je wel voorzichtig, lieverd?' zeg ik. 'Misschien kunnen we 'm beter bij het vuilnis zetten. Laat toch zitten, die doos.'
Hij is niet te stoppen. Man wil de bom koste wat kost onklaar maken. Hij begint de doos open te rijten. Ik wacht op de knal.
Dan haalt hij een gele plastic emmer tevoorschijn. In de vorm van een kasteeltoren. Met nog wat gekleurde schepjes en vormpjes. Cheers, Henk staat er op een kaartje bij.

(Snap je dit niet? Kijk bij blog: Het emmertje dat vernield en het emmertje dat vergoed zou worden.)

woensdag 15 april 2009

Crash

Ik werk met uitzicht op de zonnige binnentuintjes. Katten die over de daken sluipen. Of er liggen te soezen. De balkondeuren en ramen staan open. De balkondeuren van het huizenblok tegenover mij ook. Witte vitragegordijnen wapperen. Er komen de hele tijd vreemde geluidjes achter vandaan. Alsof er iemand gemarteld wordt. Ik zit achter mijn grote beeldscherm. Met vette haarslierten in mijn nek. Omdat ik mijn lichaam van top tot teen ingesmeerd heb met warme zonnebloemolie. Een belangrijk onderdeel van mijn nieuwe Vata Grounding Program. Omdat ik - zeg maar - een vliegtuig ben dat nooit ergens landt.
Inmiddels is het geluid aan de overkant overgegaan in geschreeuw. Het woeste krijsen van een vrouw. Oerstoten.
Er is gewoon iemand aan het bevallen achter de witte gordijntjes. Hier en nu. Vijftien meter van mij verdaan. Een versneld Grounding Program. Een crash.
Het is wachten op het babygehuil.

dinsdag 14 april 2009

Impulsief gedrag

Het vlotte niet met werken.
Het kwam misschien omdat het de dag na pasen was, de zon buiten scheen, de bewerking van het hoorspel al een week ingeleverd was en mijn griep vandaag toch echt wel voorbij. Om 14.00 u had ik een afspraak. Daarvoor zou ik alleen mijn eerste verhaal maar hoeven nalezen. Voor het eerst sinds tijden. Wat in de kantlijn kriebelen. De redacteur van mijn eigen werk moeten zijn. Wat is daar nou moeilijk aan?
Eerst las ik 'De eenzaamheid van de priemgetallen' nog snel uit. Het was geen boek om lang over te doen. Maar het onderwerp beviel me en de structuur ook. De grote sprongen in de tijd die Paolo Giordano zich veroorloofde. Dat schoot lekker op. Ik ruimde de kamer wat op, gooide rondslingerende kleren op één hoop, rende het huis een paar keer op en neer. Ik keek op Funda. Of er ergens een nieuw huis was. Eentje met meer bewegingsvrijheid. Ik moest nog even zien wat er met Pasen getwitterd was. Waar iedereen geweest was. Ik moest dat ook weten van de mensen die ik niet kende. En voor ik nog maar halverwege mijn werk voor vandaag was, liep het al tegen tweeën en was ik voor de lol last-minutes aan het checken die mij en mijn gezin op zeer korte termijn naar Portugal zouden kunnen brengen.
'Ik wil op vakantie,' was het gisteren door mijn hoofd geschoten. 'Iedereen gaat maar dood. We moeten er toch van genieten? Of niet soms?' Het zou trouwens ook een erg leuk cadeau zijn voor mans verjaardag.
Ik drukte op 'send'. En een seconde later had ik een boekingsbevestiging in mijn mailbox. Uw vlucht is gereserveerd. Ik wist niet waar het plaatsje lag dat ik geboekt had. En ik had ook geen tijd om het op te zoeken. Want ik moest weg.

zondag 12 april 2009

Het emmertje dat vergoed zou worden

'Toen mijn zoon met uw emmertje speelde, is er een scheur ingekomen.' Hij sprak geaffecteerd.
'O, dat geeft niets,' zei man.
'Ik zal u een nieuw emmertje sturen,' bulderde hij.
'Dat hoeft niet.'
'Jawel, dat doen we wel.'
'We wonen helemaal in Amsterdam.'
'Ik stuur u een nieuwe emmer. Wat is uw adres' Hij had een smartphone in zijn hand.
'Het was ook wel een mooi emmertje,' zei man.
'Precies. U krijgt van mij een nieuwe. Wat is uw adres?'
'Ja, maar om nou een èmmertje te sturen,' zei man. 'Het is maar een emmertje.'
'Is uw adres soms geheim.' Hij goochelde met het smartphone pennetje. Een smile op zijn gezicht.
'Nee, maar we hoeven geen nieuw emmertje,' zei man, 'het is heus niet nodig.'
'Ik weet dat het niet nodig is maar ik stá erop.' Het strand was groot en breed. Maar hij stond met zijn smalle, witte voeten precies aan de rand van onze handdoek. De plastic emmer lag naast hem in het zand. 'Ik ga u een nieuwe emmer geven.'
'Nou ja, eh,' zei man.
'Ik wil het.'
Man begon tenslotte ons adres te spellen. Het duurde lang voor de vader alles ingetypt had. Hij was nog niet zo bedreven met zijn smartphone. Jeetje begon de twintig torens van het zandkasteel kapot te stampen, totdat de vader weer op zijn eigen handdoek zat.

Niet veel later gingen we naar huis.
'U ziet het emmertje spoedig komen,' riep hij ons na. 'Nog een heel fijne dag.'
'Het emmertje komt eraan, hoor,' zei zijn gestroomlijnde vrouw vanaf haar handdoek. Ze zwaaide ons uit.

zaterdag 11 april 2009

Het emmertje dat vernield zou worden

We waren bij het meertje in de waterleidingduinen in Overveen. Met een schep en een emmertje in de vorm van een kasteeltoren. Ik sloeg meteen een boek open,Jeetje liet wat zand door haar vingers lopen en man begon te graven. Hij vulde een emmer met zand, drukte 'm stevig aan en keerde de emmer om. 'Voila: een kasteeltoren,' zei hij. 'Kijk maar.'
Al gauw had een groepje jongens van een jaar of acht zich rondom hem verzameld. De bouwmeesters van de toekomst.
'Dat is niet goed gedaan, meneer,' zeiden ze. 'Die toren staat helemaal scheef. En die ook.'
'Dit is een bijzonder kasteel,' hijgde man.
De bouwmeesters snoven. Ze stonden met kaarsrechte rug naar hem te kijken. Uitstekende schouderbladen. In hun zwembroekjes. Kippenvel op hun lijfjes. Man, in zijn witte hemdje, ploeterde verder. Hij was helemaal bezweet. Als hij ver voorover boog om het beste zand te scheppen - zodat de torens nog veel steviger zouden worden - piepte zijn natte bilspleet tevoorschijn.
'Kijk eens Jeetje, papa heeft een kasteel voor jou gemaakt,' zei hij. 'Mèt een ophaalbrug. Kijk. Kijk nou.'
Jeetje liet het laatste beetje zand door haar vingertjes glijden voordat ze opkeek. Er stonden minstens twintig kasteeltorens rondom haar. Ze lachte kort naar man en ging maar eens pootjebaden. Ik sloeg mijn boek met een klap dicht. 'Je moet even stoppen en een slokje water drinken,' zei ik. 'Ik ga je nek insmeren. Die is al helemaal rood. Vooruit. Je hebt sowieso een heel rood hoofd.' Man protesteerde maar dronk toen toch mooi een hele fles water leeg.
'Kssjt,' zei ik. De kritische bouwmeesters dropen ook af.

'Mag ik het emmertje even van u lenen, meneer.' Een jongetje met dik blond haar in een scheve scheiding, gebleekte tanden, een spierwitte zwembroek tot op zijn knieën, stond voor man. Die ik net aan het invetten was. Man knikte.

vrijdag 10 april 2009

Ik verban jou niet

'Wat is verbannen?' vraagt Jeetje in de hele vroege ochtend.
'Verbannen?'
'Ja, verbannen.'
'Hoe kom je op verbannen?
'Smirre de vos wordt verbannen. Bij Niels Holgersson.'
'Verbannen is als je ergens niet meer terug mag komen. Als we jou bijvoorbeeld uit het onze straat verbannen, mag je niet meer in de straat komen. Als je iets ergs gedaan hebt, word je uit ons land verbannen.'
'Als je mij verbant, ga ik in een heel warm land wonen,' zegt Jeetje. 'En daar mogen jullie niet in.' Ze slaat haar armen over elkaar.
'Dat vind ik niet zo leuk,' zeg ik.
'Moet je mij maar niet verbannen.'
'Maar ik verban jou ook niet, liefje.'
Ze kijkt boos. Laaiend. Zo lijkt ze precies op mij, zeggen de mensen. Als ze boos kijkt.
'Ik kàn jou toch helemaal niet verbannen,' zeg ik, 'nooit.'

donderdag 9 april 2009

Die twee

Ik liep de praktijkruimte van de podotherapeute in. De huisarts had me doorverwezen. Niets voor niets natuurlijk. Voortaan zou ik op aangepaste schoen door het leven gaan. Hoge, zwarte, klompschoenen. Dichtgesnoerd. Beugels om mijn kromgegroeide klauwpoten recht te trekken. Tenminste enigszins te corrigeren. Ook in bed. Mijn design naaldhakken, slechts één keer gedragen, zou ik op marktplaats moeten zetten. IJdelheid werd meteen gestraft.
Samen bekeken we een tijdlang mijn knobbelige voeten. De podotherapeute en ik.
Arme, kromgetrokken roze dingetjes, waren het. Rillend van de kou. Daar beneden op het laminaat. Ver onder mij. Doorgezakt. Hol getrokken. Met een grote huidkleurige pleister op het wondje op de linkervoet. De wond die al weken open ligt.
'Die zijn niet van mij,' wilde ik haar zeggen. 'Ik heb er niets mee te maken, die twee.'
Prompt gingen mijn tenen nog schever staan. Verder van mij weg. Ze keerden zich van mij af. En ik van hen.

woensdag 8 april 2009

Verhaal!

Een paar dagen geleden schreef Annelies Verbeke in het NRC dat schrijvers verhalen schrijven voor hun plezier en romans ter uitdaging. (En voor hun uitgever). Nu is Ton Rozeman, schrijver van verhalen en romans, een interessante site begonnen over het korte verhaal.
Kijk hier. (En kijk eens wat een leuke interviews)

dinsdag 7 april 2009

Werkruimte gezocht

Het verhaal van de werkruimte die ik op de valreep afzegde. Het lag niet aan het matglas waar ik niet doorheen zou kunnen kijken. Het lag niet aan het hele eind fietsen. Zelfs de prijs was niet het grootste probleem. Zij was het. De verhuurster. De inbewaringgeefster, zoals de beeldend kunstenares zichzelf noemde.
Ik hield meteen al teveel van haar.

Zodra ze de houten schooldeur opendeed om me voor het eerst binnen te laten, hield ik van haar. Ze had iets verlegens. Teruggetrokken. Wantrouwend. Het leven moest dat van haar gemaakt hebben. Ze had de leeftijd van mijn moeder. We droegen allebei een zwarte broek. Van precies hetzelfde stofje.
'Hoi,' zei ik. 'Ik kom voor de werkkamer.'
Ze knikte bedachtzaam. Haar gezicht drukte niets uit. Zo stonden we een tijdje te knikken. Een windje stak op. Ik stak haar mijn hand toe. De inbewaringgeefster aarzelde lang maar nam mijn hand tenslotte aan. Ik mocht binnenkomen. Achter haar aan liep ik de trappen van het schoolgebouw op. Als een kuiken achter moedereend. Ik wilde haar gelukkig maken.

Ik moest alles uit de kast halen, mijn hele arsenaal, en tenslotte schonk ze me haar lachje. Haar lach verlichtte de werkruimte. Het matglas werd er even doorzichtig van. En de volgende dag belde ze op dat ze mij koos. Uit honderden mensen die ze langs had laten komen, vertrouwde ze mij het meest. Ik zou mijn uiterste best gaan doen om dat vertrouwen nooit te beschamen. Zoals anderen dat wel hadden gedaan.
'Dan ga ik bij jou in bewaring,' grapte ik. 'Vrijwillige gevangenschap.'

Nachten achtereen droomde ik van mijn inbewaringgeefster. Ik maakte grapjes. Ik bleef maar naar haar lachen. Maar zij lachte nooit terug. Met holle ogen keek ze mij aan. Haar lippen op elkaar geknepen.

maandag 6 april 2009

Vrouwen die zien

Ziek. De halve zondag weer eens in bed doorgebracht. Hierdoor heb ik wel het genoegen gehad 'Zo begint het' uit te lezen. Het is extra leuk als je weet dat je bij de eersten behoort die dit boek leest. Ik geloof dat het volgende week officieel in de boekhandels ligt. En godver, wat is het goed!
De sfeer is beklemmend, zo beklemmend dat ik in mijn dromen de hele nacht een uitweg gezocht heb. Het blijft 266 pagina's lang spannend. Voor het eerst schrijft Jan van Mersbergen vanuit het vrouwelijk perspectief. Zijn sobere stijl in combinatie met vrouwen. Dat werkt vervreemdend. Vrouwen die niet denken. Vrouwen die zien. Dat is heel wat anders dan bij mannen.
( Mannen denken sowieso nooit.) Het is alsof een vrouw die een voorbijkomende fietser opmerkt met zware fietstassen aan haar bagagedrager daar meer mee zegt dan een man ooit zou kunnen doen.
Echt ab-so-luut gaan lezen.

vrijdag 3 april 2009

De grote

De groten dronken wijn in de keuken. De kindjes - Jeetje en het jongetje van anderhalf - hadden al in bed moeten liggen. Maar wat gaf het? Ze hadden plezier. Het jongetje had zich van de ene week op de andere ontpopt; van baby tot jongetje. Voor het eerst konden ze samen rotzooien. 'Een beetje op hem letten, hè,' schalde moeder af en toe de huiskamer in. 'Jahaa,' zei Jeetje dan. Ze maakten er een grote puinhoop van. Dat kon je horen. Maar dat gaf niet. Want de avondzon scheen. De balkondeuren stonden open. De wijn vloeide rijkelijk. De afgekloven kippenboutjes lagen op de borden. De rijst op de vloer. Af en toe kwamen de kindjes in de keuken kijken. Hun wangetjes vuurrood. Ze werden wilder, hun ogen twinkelden. Ze hadden steeds meer plezier. De groten ook. Er werd druk gepraat over heel belangrijke zaken.
'NEE, NEE, NEE!' riep Jeetje plotseling. Een diepe, donkere stem. Met een trilling erin. De groten verstomden meteen. Het werd doodstil. Iedereen keek naar het meisje dat met twee voeten stevig op de keukenvloer stond. Haar ene vinger opgestoken. Naar het jongetje. Dat bedremmeld het vlijmscherpe vleesmes aan haar teruggaf.

donderdag 2 april 2009

Moeder peilen

Hand in hand slenterden we over de middenweg. Verse croissants in onze tas. We hadden net iets gedronken bij de coffee compagnie. Zij appelsap, ik een espresso. Echt de laatste voor vandaag. M'n vingers bleven trillen.
De lucht boven ons was helder blauw. De zon scheen recht in onze gezichten. We liepen naar de fiets. Om af te kunnen zakken naar de speeltuin. Maar we hadden totaal geen haast. We babbelden. Over koetjes, kalfjes en de sandaaltjes die we binnenkort voor haar aan zouden schaffen. Jeetje zei me dat ik vanmorgen eigenlijk een tijdje in de gang hadden moeten staan om af te koelen. Maar dat het nu wel goed was omdat ik 'sorry' tegen haar had gezegd én een kusje had gegeven. Ik zei van ja.

Gedurende de hele verdere dag kon ze me af en toe zo aankijken - vanaf de glijbaan, het klimrek, vanachter de krentenbol, de tekening - met een schuin hoofd, mij peilend: 'Mama, ben jij nu misschien weer boos?'

woensdag 1 april 2009

Het begint!

Ik haalde mijn hele klerenkast leeg. Van boven tot onder. En die van hem. Ik gooide al mijn kleren op bed. En die van hem. Ik voelde in de zakken van al mijn broeken. En in die van hem. Maar geen fietssleutel. Godverdomme geen fietssleutel.
Al drie weken fietste ik op een verroest krot. Al drie weken haalde iedereen me in, werd ik nagestaard, uitgelachen. Al drie weken fietste ik in de kleinste versnelling en kwam nauwelijks vooruit. Het niet beginnen van de lente in mijn hoofd. Mijn afstand tot de dingen. Mijn ogen die niet open gingen. Doordat ik die sleutel kwijt was.
Uiteindelijk keerde ik vanochtend het hele huis binnenste buiten. En klopte het uit, alsof het een tent was. Totdat ik iets hoorde rinkelen. Heel in de verte. Het was iets van ijzer. Een dingetje. Een sleuteltje.

Even later zat ik op de fiets. Op weg naar Jan van Mersbergen. En zijn allernieuwste boek. Ik droeg een rood trainingsjasje. Om mijn snelheid te accentueren. En de lente ook. Het mistte nog wel. Maar de mist zou zo optrekken, wist ik. De zon zou doorbreken. Ik zou leven.
Lezen! Zo begint het.