'Wat doe je op je ogen?' vroeg Jeetje.
'Niets.'
'Wel waar. Wat ga je doen?' Jeetje en Deetje zaten in bad en ik maakte me op om te vertrekken.
'Naar het café een oude vriendin ontmoeten.'
'Wie dan?'
'Die ken je niet, ze woont in Afrika.'
'Waarom ken ik die niet?'
'Daar kreeg ik ruzie mee toen jij net geboren was.'
'Ruzie?!'
'Ja.'
'Waarover?' Jeetje ging er eens goed voor zitten.
'Ik moet nu gaan.' Ik boog me voorover om haar een kus te geven.
'Je bent lelijk,' fluisterde Jeetje.
'Hoezo?'
'Zomaar.' Jeetje lachte hard en Deetje lachte heel hard mee.
In het grand café zag ik haar gelukkig meteen aan de leestafel zitten. Breedgeschouderd, krullend haar en voor haar op tafel haar eeuwige koffie verkeerd. Maar toen ik bij haar stoel stond, keek ik in het gezicht van een engelachtige jongeman. Ik liep verder, de mensen aan de tafeltjes één voor één observerend. Ze zat niet op de plekjes waar we vroeger avonden lang gezeten hadden. Als een roofdier, sloop ik. Maar ik zag mijn prooi niet. Nergens.
Totdat ik plotseling op mijn rug werd besprongen. Ik gilde.
dinsdag 4 januari 2011
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten