Met de motoriek van een hoogbejaarde kom ik overeind van de bank in de woonkamer. Luid steunend en hardop klagend. Man is Jeetje naar bed brengen. Hij leest het zestiende hoofdstuk van Wiplala voor. En bij mij heeft het idee postgevat om mijzelf naar de keuken te begeven. Ik weet nu al niet meer precies wat ik daar wilde gaan doen.
Halverwege mijn tocht word ik opgeschrikt door de muze. Ze verspert de gang. Haar lange staart beweegt traag heen en weer. Haar kopje hangt. Ze is moe. Meer dan moe, zo te zien. Ik had haar niet verwacht. Niet hier. Niet nu. Maar ik zal haar moeten passeren, wil ik ooit in die keuken terechtkomen. Dus wacht ik tot ze haar vege lijf heeft weten te redden. Tot ze weer netjes onder onze vloer zal zitten. Bij de andere muzen. Ik begrijp haar ook best. Het kan je soms allemaal even teveel worden.
Hoe lang ik ook wachtte, ze ging niet. Ze wilde dood, leek het wel. En ik zou haar daarbij moeten helpen, zeker.
Maar ik vind dat teveel gevraagd. Ik kan en wil de muze niet vermoorden. Niet platdrukken. Of neerslaan. Niet hier. Zeker niet nu.
In plaats daarvan pak ik de wasmand en smijt de vuile was op de grond.
In onze gang staat nu de wasmand op z'n kop. Ik hoor mijn muze piepen.
woensdag 21 april 2010
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
3 opmerkingen:
Kun je je muze niet in een bedje stoppen en lekker toedekken? Ik zou haar alleen niet uit Wiplala voorlezen. Hooguit een beetje babbelen tot ze slaapt.
En gevangen muze, da's wel triest...
Ik zie jouw muze als een soort Zwelgje voor mij, als die uit Olivier B. Bommel. Maar misschien is dat ook gewoon mijn beperkte referentiekader. In ieder geval; ik zou goed voor die muze zorgen, want ze zijn tot vreemde dingen in staat. (Bijvoorbeeld het platbranden van een geheel dorp, zoals gebeurde in de tragische climax tussen Zwelgje en Olivier B. Bommel).
Een reactie posten