In mijn tienerjaren had ik eerst verkering met een Marokkaanse jongen die maar niet geloofde dat water kon bevriezen. Ook niet toen hij met eigen ogen zag dat iedereen erop aan het schaatsen was.
Een Surinaamse jongen die, waar hij ook ging, een popster nabootste. Totdat hij met zijn grote voorbeeld samengevallen was. Zijn ware gezicht, als dat bestaat, heb ik nooit gezien.
Een Chinese/Indonesische en-nog-wat jongen die zichzelf Face noemde, in drugs handelde en op een dag zijn been gebroken had.
'Maar hoe kom je daar nou toch bij, Face?' zei ik door de telefoon. 'Dat je kunt vliegen.'
'Ik kan toch vliegen,' zei hij.
'Vlieg maar niet te hoog,' zei ik.
Ze hadden met elkaar gemeen dat ze ontworteld waren. Het waren de eenzaamste jongens die ik ooit tegengekomen was.
En alledrie zeiden ze dat ze van gewone, onschuldige meisjes uit kleine dorpjes hielden. Ik heb ze geen moment beter leren kennen. Zij mij ook niet. We zijn nooit meer van elkaar te weten gekomen dan de façade die we ophielden.
dinsdag 30 juni 2009
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten